Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Izaak

betekenis & definitie

Zoon van Abraham en Sara, is het zaad der belofte, de type van den beloofden Messias, geboren toen voor zijn ouders de verwachting van een kind naar de natuur afgesneden, tot een voorwerp van „lachen” geworden was, Gen. 18 : 12, door Gods wondermacht. Op zijn z. g. speenfeest openbaren de toen zeker reeds 17-jarige Ismaël en diens moeder Hagar hun minachting voor den zoon der belofte en hun toeleg om in zijne en Sara’s plaats te treden, Gen. 21, vg.

Gal. 4 : 22—31. Als gewillig offer op Moria, Gen. 22, is hij een toonbeeld van geloovige onderwerping aan ’s Heeren wil.

Op zijn 40ste jaar trouwt hij met Rebecca, de kleindochter van zijns vaders broeder Nahor, Gen. 24. Twintig jaar blijft hun echt kinderloos, maar op Izaaks ernstig gebed wordt Rebecca zwanger, aan wie de Heere, nog vóór zij den dubbelen kinderzegen ontvangt, Zijne vrijmacht openbaart, Gen. 25; de meerdere zal den mindere dienen, vg.

Rom. 9. Na Abrahams dood wordt de zegen Abrahams op Izaak overgedragen, Gen. 25: 11; door den Heere, die hem op zijn zwerftochten leidt, hem te Gerar verschijnt met vernieuwing der belofte van land en nakomelingschap en zegening aller volken in zijn zaad, Gen. 26 :2—5, en daarna te Berseba, Gen. 26 : 24.

Hier komt Abimelech,koning der Filistijnen, van Gerar, waar hij zich — evenals Abraham weleer — door een noodleugen in ongelegenheid had gebracht, Gen. 26 : 7—11 — tot hem, en op diens betuiging: „Wij hebben merkelijk gezien, dat de Heere met u is”, sluit Izaak een verbond met hem, 26 : 26 v.Uit dit tijdperk zijn verder de volgende bizonderheden bekend : de verkoop van ’t eerstgeboorterecht door Ezau, den onheilige, Hebr. 12 : 16, aan Jacob, die Ezau in verzoeking had gebracht, Gen. 25 : 27 v.; het huwelijk van Ezau met heidensche vrouwen, 26 : 34, 35; de voorliefde van Rebecca voor Jacob, om zijn karakter maar ook in verband met de belofte, en de voorkeur van Izaak voor Ezau, zijn eerstgeborene; de zegening van Jacob en Ezau door den bijna blinden vader; de zegening van Jacob bij diens vertrek naar Paddan-Aram, Gen. 27; de dood van Izaak, en zijn begrafenis door Jacob en Ezau, Gen. 35 : 28, 29. „Izaak en Jacob staan hoog, maar toch beneden Abraham; want hun vaderschap omvat niet, gelijk het zijne, allen die gelooven zonder onderscheid. Om kinderen van Izaak en Jacob te heeten is het bepaald noodig, dat men ook naar het vleesch uit hen geboren is. Alzoo zet in hun vaderschap dat van Abraham zich wel voort, maar slechts van zijne op het historisch bondsvolk betrekking hebbende zijde” (Van Andel). In onderscheiding van Abraham, die dit niet deed, heeft Izaak, gelijk ook later Jacob, zijn zonen gezegend. Voor Abraham was dit niet noodig: God zelf had Izaak door hem van Ismaël af te zonderen, als den eenigen erfgenaam aangewezen. De zegening van Izaak echter moest het onderscheid tusschen Jacob en Ezau, gelijk die van Jacob dat tusschen Juda en de andere zonen openbaren.

< >