Door hagel verstaat men kleinere of grootere stukken ijs, die in zwermen, welke meestal niet van langen duur zijn, uit de lucht vallen. De hagelkorrels moeten dus boven in den dampkring gevormd worden; zij bestaan gewoonlijk uit een niet-gekristalliseerde kern, waaromheen zich verschillende concentrische lagen ijs hebben afgezet.
In den regel hebben hagelkorrels de grootte en ongeveer den vorm van een erwt; somtijds zijn ze zoo groot als een hazelnoot of zelfs als een kippenei; men heeft zelfs hagelsteenen zien vallen, wier gewicht 1 kilogram bedroeg. Over de hagelvorming zijn een groot aantal theorieën opgesteld.
Sommigen trachten eenvoudig het verschijnsel te verklaren uit de vermenging van zeer koude, hooge luchtlagen met lage, vochtige. Anderen laten den hagel ontstaan door een zeer snelle verdamping van gedeelten der in de atmosfeer zwevende wolkentengevolge van een vrij warme en sterke luchtstrooming, waarbij danaan andere waterdeeltjes der wolk zooveel warmte onttrokken wordt, dat zij tot ijskorrels verstijven.
Onderden invloed der electriciteit zouden nu deze kleine korrels hun volumen vergrooten. Men heeft namelijk opgemerkt, dat beneden 0° C. afgekoeld water positief electrisch en droog ijs negatief electrisch is, en nu stellen de aanhangers dezer het eerst door Alessandro Volta (1745—1827) opgestelde theorie zich voor, dat de pas gevormde negatieve hagelkorrels de positieve onderafgekoelde waterdruppels in de lucht aantrekken en tot ijs doen overgaan, en daardoor in grootte en in gewicht toenemen.
Volgens de nieuwste hageltheorie zijn een sterk opstijgende luchtstroom en een boven 0° C. liggende temperatuur der onderste luchtlagen de noodzakelijke voorwaarden voor hagelvorming. Wanneer namelijk de opstijgende luchtstroom krachtig en vochtig genoeg is om een aantal waterdruppels, wier warmtegraad hooger dan 0° C. is, mee op te voeren, zuilen deze in de hoogere, koudere, ijlere luchtlagen afgekoeld worden tot beneden het vriespunt, zelfs tot — 10° C.
Ze blijven echter in dien overafgekoelden toestand vloeibaar, totdat zij met sneeuwkristalletjes in aanraking komen en dan plotseling in ijs overgaan. De zoo ontstane niet gekristalliseerde ijskorrels heeten hagelkorrels.
Dikwijls neemt men in den zomer waar, dat een onweer begint met regen en eindigt met hagel. Oorzaak hiervan is, dat in het begin de warmte der lucht groot genoeg is om de neervallende hagelkorrels te doen smelten, en de daardoor verbruikte warmte de lucht zoozeer afkoelt, dat de later vallende hagel ongesmolten den bodem bereikt.
Wanneer de uit onderafgekoeld water plotseling ontstane ijskern, al vallende, vochtige luchtlagen doorloopt die beneden 0° zijn afgekoeld, dan zet zich op de hagelkorrels een rijpachtige neerslag af, waardoor ze soms zoozeer in grootte toenemen, dat zij als echte hagelsteenen op den grond vallen.Op zee hagelt het minder dan op het land; zelfs in de Sahara zijn hagelbuien waargenomen. Op bergen valt meer hagel dan in dalen en in vlakke streken. Vooral in het Zuiden van Frankrijk komen veel hagelbuien voor. Welke ontzettende verwoestingen hagelbuien kunnen aanrichten, is algemeen bekend. Ook in Palestina en omliggende landen was hagel van de oudste tijden af een bekend en gevreesd natuurverschijnsel (Job 38 : 22; Ps. 18 : 13 en 14; Ps. 148 : 8; Hagg. 2 : 18). De zevende plaag in Egypte bestond uit donder, hagel en vuur (Ex. 9 : 18—25; Ps. 105 : 32).
Op de Amorieten liet de Heere groote hagelsteenen vallen (Joz. 10:11). Ook is de hagel een zinnebeeld van zware straffen Gods (Jes. 28 : 2 en 17; Ezech. 13 :11 en 13). Soms, meestal in Maart en in April, valt er een zeer fijne hagel; deze bestaat uit fijne ijs- of sneeuwnaaldjes, die in hooge, koude luchtlagen samengeklonterd zijn: zulke hagelkorreltjes zijn als het ware kleine sneeuwballetjes.