Geboren 1697 te Mors en gestorven 3 April 1769 teMülheimaan de Ruhr, werd als koopmansleerling in Mülheim onder de bijbellezingen van den separatistischen candidaat Wilhelm Hoffmann opgewekt tot een nieuw leven. Hij verliet den koopmansstand en koos het handwerk van lint- of handwever, dat met het oog op zijn zwakke lichaam meer geschikt voor hem was en dat ook meer gelegenheid opende voor ascetische afzondering.
Hij zei echter ook dit handwerk vaarwel en begon sinds 1728 geheel en al zich aan geestelijke werkzaamheden te wijden. Hij bezat, dat bleek al spoedig, groote gaven allereerst voor geestelijken leider en in de tweede plaats voor litterarischen arbeid.
Zijn huis in Mülheim, de z.g.n. „Pilgerhütte” in Otterbeck, een soort communistische vereeniging van bekeerden, en Elberfeld-Barmen waren de middelpunten van zijn arbeid. Hij bemoeide zich veel met zielezorg, waarbij hij zijn bijzondere godsvrucht openbaarde, die gepaard ging met nuchterheid en voorzichtigheid.
Voor antinomisme gevoelde hij niets. Hij waarschuwde tegen misbruik maken van de Christelijke vrijheid.
Hij legde steeds den nadruk op de heiligmaking als een onbedriegelijk kenmerk van het kindschap Gods. Zóó drong hij aan op de heiligmaking, dat hij het onderscheid met de rechtvaardigmaking soms scheen uit te wisschen.
Hij leefde in afzondering van de officiëele kerk. Aan het avondmaal nam hij nooit deel, omdat hij bemerkte, dat onboetvaardige zondaren daar ook aankwamen.
Toch onderhield hij geestelijke gemeenschap met geloovige predikanten uit de Gereformeerde landskerk en hij raadde dikwerf zijn volgelingen aan, om zich bij die Gereformeerde kerk te voegen.
Hij hield correspondentie met vele godgeleerden en gelijkgezinden buiten Duitschland (Holland, Scandinavië, Pensylvanië).
Hij was mystiek getint, maar verliep zich niet in Pantheïsme. Zijn geheele levensrichting wordt getypeerd in het lied: o Liebe, du liebst gar umsonst.
Doch, den du liebst, musz seine Brunst, in Gegenliebe ganz entzünden. Van de Hernhutters moest hij niets hebben.
Hij kon zich met Zinzendorfs beschouwingen over de genade niet vereenigen.Zijn litterarische arbeid is zeer omvangrijk geweest. Hij gaf enkele kleinere geschriften uit eri enkele vertalingen o.a. van F. A. Lampe, Thomas van Kempen, Pieter Poiret, Madame de la Motte Guyon. Veel las hij in de Mystieken van de Roomsch-Catholieke kerk. Hij waarschuwde heftig tegen het Rationalisme van Friedrich II.
Over diens boeken schreef hij met groote vrijmoedigheid zijn Gedanken über die Werke des Philosophen von Sanscouci. De grootste beteekenis heeft Tersteegen gehad door zijn geestelijke liederen. In 1727 verscheen van zijn hand Das geistliche Blumengärtlein. In zijn gedichten komt zijn innige godsvrucht, zijn fijn gevoel, zijn groote liefde tot Jezus Christus en zijn diepe indruk van de grootheid en heiligheid Gods aan het licht. Zeer bekend zijn o.a. de liederen: Gott is gegenwärtig en Allgenugsam Wesen. Daarin komt de dorst naar de gemeenschap met God uit, maar zonder de wekelijkheid en de fantasie van Angelus Silesius.
In de waardeering der objectieve heilsfeiten was Tersteegen zeer Bijbelgetrouw. Dat komt uit in liederen op Kerstmis: Jauchzet ihr Himmel; op Paschen: Ruhe, hier mein Geist, ein wenig; op Hemelvaart: Siegesfürst und Ehrenkönig. In 1736 werd reeds een tweede druk van het Elberfeldsche Gezangboek noodig. Vele zijner kerkgezangen zijn later in de gezangboeken van andere kerken overgenomen. Tersteegen heeft voornamelijk onder het vrome volk aan den Neder-Rijn ontzaglijk veel invloed uitgeoefend en het is geen wonder, dat later de stem der Krummachers vooral in die omgeving veel weerklank vond.