Aldus wordt iedere paal of boom genoemd, waaraan een boosdoener wordt opgehangen ; in Gen. 40:19 en Deut. 21 :22 staat in den grondtekst: hout of boom; de vijf Kanaanietische koningen worden aan vijf boomen opgehangen (Joz. 10:26). Dit geschiedde echter eerst, nadat zij onthoofd, gesteenigd of op welke andere wijze ook waren gedood geworden.
Zoo werden ook de twee moordenaren van Isboseth eerst na hun terdoodbrenging opgehangen (2 Sam. 4 : 12), en zonder twijfel moesten ook de oversten, die zich aan Baal Peor (Num. 25 : 4) gekoppeld hadden, eerst gedood worden, voor zij tegen de zon, d. i. nog voor zonsondergang werden opgehangen. Zoo werden ook de lijken van gesteenigde boosdoeners verbrand (Joz. 7 : 25).
Het ophangen geschiedde tot diepere vernedering en tot een afschrikwekkend voorbeeld, het verbranden tot teeken eener volkomen uitroeiing. De gehangene gold voor een bij God vervloekte (Deut. 21 : 22; vgl.
Gal. 3 : 13). Hij bleef immer maar korten tijd hangen, want volgens de Joodsche overlevering geschiedde het hangen kort vóór zonsondergang, en voor het invallen van den nacht moest het lijk van het hout genomen en begraven worden.
Indien hij den nacht over hangen bleef, zou het land verontreinigd worden. Het ophangen van een levende, dat overigens voor een gruwel wordt gehouden (2 Sam. 21 : 6vv.), is een Perzische doodstraf (Ezra 6:11).
Wie aan een koninklijk bevel niet gehoorzaam is, „van uit diens huis zal men een balk nemen, oprichten en hem er aan ophangen.”