Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Ezel

betekenis & definitie

of huisezel (equus asinus) is een zoogdier, behoorende tot de familie der paarden (equida) en tot de orde der onevenhoevigen (perissodactyla). Evenals het paard bezit de ezel aan ieder der 4 pooten slechts 1 hoef en zoowel in bovenkaak als in onderkaak 20 tanden.

De ezel verschilt van het paard door zijn geringere grootte, zijn langere ooren en door zijn staart, die alleen aan het uiteinde behaard is. Hij heeft een grauwe kleur (vandaar ook de naam grauwtje) en is gewoonlijk geteekend met een zwarte streep over den rug en een dwarsstreep over de schouders: volgens de legende een indruksel van het kruis, dat hij eenmaal voor Jezus droeg.

Hij heeft een vasten gang, wordt niet spoedig moede en is vooral in bergstreken als last- en rijdier bruikbaarder dan het paard. Zijn gehoor is zeer fijn; zijn stem is niet welluidend en klinkt als iia.

Het schreeuwen van den ezel noemt men balken. Hij eet wel gaarne haver en klaver, doch is niet veeleischend en versmaadt zelfs distels niet.

Geheel ten onrechte is zijn domheid spreekwoordelijk geworden. Zeer waarschijnlijk stamt onze tamme ezel af van den Nubischen steppenezel (equus africanus), die in Nubië en Abessinië in het wild leeft, maar reeds bijna uitgestorven is.

Ook in Azië komen nog wilde ezels voor; van deze fraai-gebouwde vlugge dieren noemen we slechts den halfezel, koelan of dsjiggetai (equus hemionus) in MiddenAzië en den onager (equus onager), die in Arabië, Syrië, Klein-Azië, Mesopotamië en Perzië leeft en wiens vleesch door de Romeinen gaarne gegeten werd. De ezel houdt van een warm en droog klimaat en voelt zich daarom het best thuis in landen ais Arabië, Syrië, Perzië, Egypte, waar het een fraai, krachtig en leerzaam dier is, dat voor het paard weinig of niet behoeft onder te doen.

In het midden van ons werelddeel daarentegen staat de ezel bekend als lui, dom en koppig, en mist hij geheel de levendigheid, die hij in het Oosten ten toon spreidt: klimaat en slechte behandeling hebben het dier zoo gemaakt. In' Frankrijk en in het Zuiden van Europa wordt veel ezelinnenmelk gedronken; zij is zoeter dan koemelk, doch bevat minder vet.Reeds 4000 jaren geleden was de ezel in Egypte en in Arabië huisdier, waarop vorsten en aanzienlijken gaarne reden (Richt. 5 : 10; 10 : 4). Thans berijdt in Egypte zelfs de bedelaar een ezel. Tot den veestapel van Abram behoorden ook ezels (Gen. 12 : 16); Job bezat 500 ezelinnen (Job 1 : 3) en in den strijd tegen de Midianieten maakten de Israëlieten 61000 ezels buit (Num. 31 : 34). Op zijn tocht van Berseba naar het land Moria bereed Abraham een ezel (Gen. 22 : 3) en Jezus deed zijn intocht in Jeruzalem op een ezel (Matth. 21), gelijk voorzegd was (Zach. 9 : 9). Ook Bileam bereed een ezelin (Num. 22 : 21) en Abigaïl reed op een ezel (1 Sam. 25 : 20). Ezels werden ook veel als last-en trekdieren gebruikt (Gen. 42 : 26; Deut. 22 : 10; Joz. 9:4; 1 Sam. 25 : 18; Job 30 : 24; Jes. 21 : 7).

Ezels hebben een even groot herinneringsvermogen als paarden (Jes. 1:3); een ezel stoot zich niet tweemaal aan denzelfden steen. In tijden van honger werd in Palestina het vleesch van den (onreinen) ezel gegeten : bij de belegering van Samaria werd een ezelskop verkocht voor 80 zilverlingen (2 Kon. 6 : 25). Het lichaam van een dooden ezel werd weinig diep onder den grond gestopt of men liet het op den grond liggen; zoo vond Simson een versch ezelskinnebakken en sloeg daarmede 1000 Filistijnen (Richt. 15 : 15). Werd het lijk van een mensch even ruw behandeld, dan noemde men dat een ezelsbegrafenis (Jer. 22 : 19).

De bastaard van ezelhengst en paardemerrie draagt den naam van muildier of muil (equus mulus); het gelijkt op een paard met ezelsooren. Het muildier heeft de kracht en den moed van een paard; de volharding, de tevredenheid en den kalmen, vasten gang van een ezel. Reeds eeuwen voor het begin onzer jaartelling was de muildierteelt over al de landen rondom de Middellandsche zee verbreid; thans komen de beste muildieren uit Poitou, een landstreek in het Westen van Frankrijk. Uitgenomen in de koude Noordelijke landen worden muildieren tegenwoordig overal aangetroffen en vooral als lastdieren gebruikt. Waarschijnlijk heeft Ana, zoon van den Heviet Zibeon, de eerste muildieren bezeten (Gen. 36 : 24). In Palestina schijnen ze onder David en Salomo te zijn ingevoerd.

Aan David werden geschenken gebracht op muilen (1 Kron. 12 : 40); hij bezat een muilezelin waarop hij ook Salomo deed rijden (1 Kon. 1 : 33, 38 en 44). Absalom bereed een muil (2 Sam. 18 : 9) en Salomo ontving uit andere landen muilezels (muildieren) ten geschenke (1 Kon. 10 : 25). In Ps. 32 : 9 wordt het muildier tegelijk met het paard vermeld. Muilezels (equus hinnus) zijn eigenlijk bastaarden van paardehengst en ezelin en komen bijna niet voor.

Van den West-Aziatischen wilden ezel of onager, die een scherp gezicht en gehoor en een fijnen reuk bezit, wordt op vele plaatsen in het Oude Testament melding gemaakt, gewoonlijk onder den minder juisten naam van woudezel: wilde ezels vermijden de wouden (Job 11 : 12; 24 : 5; 39 : 8-11; Jes. 32 : 14; Jer. 2 : 24; 14 : 6; Hos. 8 : 9). Ismaël wordt er mee vergeleken (Gen. 16 : 12). Ook Issaschar is een ezel, doch geen wilde (Gen. 49 : 14).

< >