Het woord emancipatie komt van het Latijnsche emancipatio, dat eigenlijk beteekent: de plechtige vrijlating van een zoon uit de vaderlijke macht, of de mondigverklaring van den minderjarigen zoon. Er ligt dus deze gedachte in opgesloten, dat zij, die tot nu toe onder voogden en verzorgers gesteld waren, zelf vrij en zelfstandig worden, en zoo heeft het voor ons den zin gekregen van de vrijmaking van allen band, die de mondigheid en de zelfstandigheid belemmert.
In dezen zin kan het woord emancipatie ook een goeden klank hebben, en behoeft het niet altijd in een ongunstige beteekenis te worden uitgelegd. We kunnen spreken van de emancipatie der slaven uit de knellende banden hunner dienstbaarheid, en van de emancipatie der arbeidende klasse uit de sociale gedruktheid, die jarenlang haar in haar zelfstandigheid heeft geknot.
Echter wordt emancipatie doorgaans gebezigd in een voor ons als Christenen ongunstigen zin, en verstaan wij er onder alle streven van den mensch om zich van God los te maken, de banden van Zijn Woord en wet af te werpen, en tegenover Hem vrij te staan. De taal dezer emancipatie beluisteren we in Psalm 2 : 2, 3: „De koningen der aarde stellen zich op, en de vorsten beraadslagen tezamen tegen den Heere en tegen Zijn Gezalfde, zeggende : laat ons hun banden verscheuren, en hun touwen van ons werpen.” Deze emancipatiegeest komt reeds tot openbaring in het paradijs, wanneer de mensch, verleid door satan en zijn instrument, de slang, als God wil zijn, en de banden, die hem aan zijn Schepper binden, van zich werpt.
Hij uit zich ook in den Kaïnsgeest, die een stad bouwt, om tegenover den Heere sterk te staan, en in zijn geslacht, dat zich in zijn cultuur verheft (Lamech). Hij werkt eveneens in Babels torenbouw en in het ijdele streven der hemelbestormers, en hij is sindsdien overal werkzaam, waar de mensch onafhankelijk wil zijn van God.
Die emancipatie-geest is vooral de geest der revolutie in haar leuze en streven: ni Dieu, ni maitre, en in haar zondige poging om zich vrij te.maken van de wet en het Evangelie Gods. Zij predikt, dat de mensch, welke zich door die wet laat leiden, niet mondig is, maar slaaf, en acht voor onze mondigheid als menschen noodig de volstrekte zelfstandigheid tegenover God.
Door dezen geest wordt de moderne tijdgeest beheerscht, en deze is enkel een geest van emancipatie van den hoogsten Wetgever. Dit komt in velerlei opzicht uit.
Dit blijkt in de demoralisatie, die hoe langer hoe meer doordringt; in het op zij zetten van de ordeningen, welke God voor heel het leven gesteld heeft; in de ondermijning van het gezag zoowel in het sociale als politieke leven; zoowel in het gezin als in den staat; in de losmaking van de banden, die ouders aan kinderen, vrouwen aan mannen, burgers aan hun vaderland binden, en hoe langer hoe meer wordt aan den organischen levenssamenhang, zooals God dien heeft gegeven, afbreuk gedaan. Deze emancipatie is vrucht van het ongeloof, hetwelk aanvangt met verwerping van de autoriteit der Schrift.In bijzonderen zin spreken wij van de emancipatie der vrouw. Zij is het streven om z. g. n. de vrouw mondig te maken, maar eigenlijk om haar naast den man op één lijn te stellen, en haar in alles te verheffen tot gelijke van den man. Dit streven heeft geleid tot b.v. vrouwenkiesrecht, tot verzwakking van het huwelijksleven etc., maar gaat in tegen de ordinantiën Gods, Die den man heeft gesteld tot hoofd der vrouw (Gen. 2 ; Efeze 5 : 22 e. v.; Col. 3 : 18 : Titus 2 : 5; 1 Petrus 3:1e. v.), en tegen de natuur der vrouw. Het bevordert niet haar eer, maar ontneemt haar haar kroon, en verlaagt haar in plaats van haar te verhoogen. Hierover wordt nader gehandeld in het artikel Feminisme. Tegenover de menschelijke emancipatie staat de heilige spot van onzen God: „Die in den hemel woont, zal lachen; de Heere zal hen bespotten.
Dan zal Hij tot hen spreken in Zijn toorn, en in Zijn grimmigheid zal Hij hen verschrikken. Ik toch heb Mijn koning gezalfd over Zion, den berg Mijner heiligheid (Psalm 2 : 4—6). [ 21.