1688—1772, zoon van den hofprediker J. Swedberg, werd geboren te Stockholm, maar genoot zijn opvoeding te Upsala, na 1703 ten huize van zijn zwager, den lateren aartsbisschop Benzelius.
Hij promoveerde in 1709 tot phil. Dr., maar zijn studiën omvatten evenzeer theologie, philologie, natuurphilosophie, mineralogie en wiskunde.
Hij reisde daarna veel en bezocht tal van buitenlandsche universiteiten. In 1716 werd hij assessor bij het departement van het mijnwezen en in 1719 van wege zijn verdiensten op technisch gebied verheven in den adelstand (nu de naamsverandering).
Hij richt nu al zijn aandacht op natuurphilosophie, mineralogie, krystallographie; schrijft Opera philosophica et mineralia (1734); Oeconomia regni animalis (1740—41) enz. Hij poogt het heelal mechanisch-geometrisch te verklaren.
Zijn systeem neigde tot ’t monisme, maar er deden zich gapingen voor die hem denk-moeilijkheden baarden. Met name het verband tusschen het eindige en het oneindige stelde hem voor raadselen; vooral ten aanzien van de ziel (aan mechanischen, geometrischen regel onderworpen? en toch onsterfelijk?).
In April 1745 ontvangt hij dan, volgens zijn zeggen, te Londen een gezicht; hij ziet in zijn kamer een man die verklaart God de Heere te zijn en hem roept tot rechte Schriftuitlegging als levenstaak. Vooreerst is dit gezicht van Swedenborg van het hoogste belang geweest om „de openbaring Gods” (gelijk hij het noemde) die hij ontving; die zijn leven in een andere richting heeft geleid en den aard van zijn volgende studiën heeft bepaald; ten andere, van wege de omstandigheid dat hij nu een geestelijk wezen ziet in de gestalte van een man, zoodat hij nü overtuigd is van het zelfstandig bestaan van de ziel, van den geest.
Hiermee heeft het geestelijke het in zijn levens- en wereldbeschouwing gewonnen; de tweede periode van zijn leven vangt aan.
Hij schrijft o.m.: De cuitu et amore Dei (1745); Arcana coelestia, quae in Genesi et in Exodo sunt, detecta (1749—56); De coelo et inferno (1758); Apocalypsis explicata (1761); Doctrina Novae Hierosolymae de Domino; De Scriptura Sacra; Vitae; Fide (1763); Vera christiana religio (1771).
Zijn ambt bij het departement gaf hij er aan in 1747; hij geloofde van God-zelven geroepen te zijn tot zijn nieuw beroep: te geven een nieuwe uitlegging der Schrift, een nieuw systeem der religie, openbaringen omtrent het rijk der geesten en in dit alles tevens den grond te leggen voor een nieuwe kerk, die na zijn dood zou worden gesticht. In deze tweede periode is hij theosoof en ziener, (waarbij overigens, naar het woord van Van Oosterzee „de Theosoof met al zijn visioenen van het bovennatuurlijke slechts de voortzetting en voltooiing is van wat de Philosoof op het gebied van het lagere natuurleven aanving”, Emanuel Swedenborg, bl. 59).
Hij neemt een bepaalde correspondentie aan tusschen lichaam en ziel; na den dood ontvangt de ziel een geestelijk-stoffelijk lichaam. Voorde zielen na den dood (in een hades tusschen hemel en hel bijeen, waarin van tijd tot tijd groote gerichten plaats vinden) zijn er „instructie”plaatsen, óók voor naar God verlangende Mohamedanen en Heidenen.Met de geestenwereld meende Swedenborg te staan in de levendigste correspondentie; hij houdt lange gesprekken met Paulus (over de rechtvaardigmaking), met Luther, met Vergilius en zeer vele andere dooden, uit elke eeuw. Hij bezat de gave van telepathie en televisie (zag, 29 Juli 1759, op grooten afstand, 70 K.M., er van zijnde, te Gothenburg, begin en eind van een grooten brand te Stockholm). Juist door deze gebeurtenis werd algemeen bekend dat Swedenborg met de geestelijke wereld gemeenschap had (Swedenborg, Hemel en hel, uitg. Swed. Society, Nederlandsche vertaling, Inl. bl. XXX).
In theologicis dwaalde hij op vele voorname punten: hij gaf een allegorische uitlegging der Schrift, allerwege zoekende naar een „verborgen zin”; beschouwde (voornamelijk op dogmatische, krachtens zijn systeem, maar óók op critische gronden) Ruth, Kron., Ezra, Neh., Esth., Job, Spr., Pred., Hoogl., Hand., en alle brieven, als niet behoorende tot den canon; wel geïnspireerd maar bekleedend een tweeden rang; hij verwierp in krasse termen de leer der heilige drieëenheid (als tegen-redelijk; er is één God nl. Christus in wien zich openbaren Vader, Zoon en Geest; in wien immers „de volheid der Godheid lichamelijk woont”); der praedestinatie, der erfzonde; der rechtvaardigmaking en verzoening door Christus’ bloed en week ook in andere punten van de rechtzinnige leer af. In ’t laatst van zijn leven trad men tegen hem op; zonder gevolg, daar de koning hem welgezind was. Hij stierf aan de gevolgen van een beroerte in 1772 te Londen. Hij is altijd ongehuwd gebleven.
De „kerk van het nieuwe Jeruzalem” (Openb. 21), die hij in een gezicht vooruitgezien had, is inderdaad gesticht na zijn dood; te Londen in 1787. In Engeland telt zij tegenwoordig circa tachtig gemeenten met ongeveer zeven duizend leden. „Zending” wordt gedreven in Zweden (vele aanhangers), Denemarken, Duitschland, Oostenrijk, Zwitserland enz. In Amerika bestaan ruim honderd gemeenten, voornamelijk geconstrueerd uit de hoogere standen („General Convention of the New Jerusalem”). Over heel de wereld telt de kerk ongeveer 18.000 leden. In 1810 is opgericht een Swedenborg Society, tot de uitgave zijner werken in vele talen overgezet. Uit Religionspsychologisch interesse houdt men zich juist in deze eeuw weer veel met Swedenborg bezig.
Ook het Spiritisme stelt in zijn ondervindingen belang; ofschoon Swedenborg niet spiritist, wel spiritualist is geweest (vgl. bijv. El. v. Calcar, Emanuel Swedenborg, de Ziener, 1882). Juli 1910 werd te Londen het eerste eeuwfeest der Swedenborg Society op een Internationaal congres met geestdrift gevierd. Over zijn persoon, werken, beteekenis bestaat een rijke literatuur. Vele groote mannen van uiteenloopende richting (Emerson, S.
T. Coleridge, Thomas Carlyle enz.) hebben met groote bewondering gesproken zoowel over hem in zijn qualiteit van natuurvorscher en mathematicus als over den theoloog en theosoof (vgl. bijv. G. Barger, Over de hooge beteekenis der theologische werken van Emanuel Swedenborg enz. 1904). Evenwel staat hij in theologicis ver van ons af (vgl. o.m. J.
J. van Oosterzee, Emanuel Swedenborg, de Noordsche Geestenziener, 1873). In ons land, hoewel Swedenborg-zelf er dikwijls en lang vertoefde en hij het zeer prees, verwierf hij nagenoeg geen aanhangers.