= uitvloeiing. Bij de theorie der emanatie staat in het middelpunt het probleem van de verhouding van God en de wereld ten opzichte van haar ontstaan.
De emanatietheorie loochent de schepping aller dingen uit niets en leert dat alles wat bestaat uit God uitgevloeid is. De godheid was door den overstelpenden rijkdom harer potenzen genoodzaakt de wereld uit zich te doen uitgaan; ze is een beker die overloopt, een lichtbron die in de donkerheid haar stralenbundels uitzendt.
Hoe dichter de dingen bij de godheid staan, des te meer deel hebben zij aan haar en des te volkomener zijn zij; hoe verder de dingen van de godheid verwijderd zijn, des te onvolkomener zijn ze. In successieve processie vloeien alle dingen uit de godheid uit.
Plotinus, de neoplatonicus, leert b.v. dat uit de godheid als het Eéne emaneerde de geest, en uit dezen de ideeënwereld, en uit deze emaneerde de wereld-ziel met de individueele zielen, welke dan weer op haar beurt aanleiding zijn tot het ontstaan van de materieele wereld. De emanatietheorie leidt dus het onvolkomene uit het volkomene, de veelheid uit de eenheid af en is in dit opzicht de tegenvoeter van de evolutietheorie, die het volkomene uit het onvolkomene, de eenheid uit de veelheid verklaart.
De emanatietheorie is afkomstig uit het Oosten, wordt aangetroffen in godsdienstige stelsels in Indië en Perzië, is in het Westen overgenomen door het Gnosticisme en het Neoplatonisme (Plotinus), duikt hier en daar bij de mystieken in de Middeleeuwen op en is in de 19e eeuw gehuldigd door den wijsgeer Schelling. Op grond van Gods Woord heeft de Christelijke theologie de emanatieleer verworpen.
Emanatie toch onderstelt dat God en wereld één zijn in wezen; dit is pantheïsme en een aanranding van de majesteit Gods. Voorts leert ons de Heilige Schrift dat God niet genoodzaakt was de wereld in het aanzijn te roepen, maar dat Hij naar zijn vrij welbehagen door zijn almachtigen wil haar heeft geschapen.