De domkapittels waren een analogie van het monnikenleven, de domscholen een navolging van de kloosterscholen. Zij stonden onder de leiding van een domscholasticus.
In de eerste plaats waren zij bestemd voor hen, die zich voorbereidden voor het ambt, maar ook wereldlijke jongelingen konden worden toegelaten. Het leven was kloosterachtig ingericht.
Het onderricht omvatte het trivium (grammatica, dialectica en rethorica) en het quadrivium (arithmetrie, geometrie, astronomie en muziek). Beide samen heetten de artes elibrales, d. i. vrije kunsten.
Er kon ook onderricht gegeven worden in bijbelen kerkleer. De eigenlijke opkomst dezer scholen valt in den Karolingischen tijd.
Rabanus Maurus heeft op dit gebied bijzondere verdiensten gehad. De bloeitijd valt in den tijd der Saksische keizers en de Capetingers.
Het verval van het canonische leven en het ontstaan der universiteiten hebben meegewerkt tot den ondergang dezer scholen. De arbeid van de Broeders des gemeenen levens en het Humanisme hebben dezen ondergang als het ware bezegeld.