is een Perzisch woord, dat arm beteekent en in gebruik is als naam voor den Mohammedaanschen monnik, die ook wel fakir wordt genoemd. Volgens de overlevering hebben reeds de oudste kaliefen als Aboebekr en Ali verschillende monnikorden gesticht, waarschijnlijker is het, dat ze omstreeks 1100 zijn ontstaan in navolging van hetgeen bij de Christenen bestond.
De Derwischen behooren tot de mystieke, de Soefistische richtingen der Mohammedanen en volgen de regels van het Soefisme. Men heeft onder de Derwischen verschillende orden.
De geestelijke Derwischen huwen niet en leven bij elkander in kloosters. De vaak rijke kloosters (tekjah of changa) zorgen niet voor het levensonderhoud, zoodat deze Derwischen ten deele door bedelen verkrijgen, wat ze noodig hebben, of ook leven, van hetgeen hun wordt geschonken.
Die niet tot de geestelijke orden behooren, nemen wel deel aan verschillende oefeningen, doch leven verder in de maatschappij en verdienen door arbeid hun brood. Alle Derwischen zijn verplicht een bepaalde dracht te dragen, die verschilt naar de orde, zich te onthouden van wijn, vaak te vasten en vaak te bidden, hetzij alleen, hetzij samen met anderen, in welk geval doorgaans de zeven eigenschappen Gods zonder ophouden worden opgezegd.
Aan het hoofd van het klooster staat een sjeik of pir, al de Derwischen staan in Turkije onder den Sjeik-al-Islam. Onder de meer dan dertig orden zijn vooral bekend de huilende Derwischen, die zich in een kring om hun sjeik neerzetten, plotseling opstaan en onder gestadig voor- en achterover buigen op huilenden toon gebeden opzeggen, totdat ze uitgeput raken; de dansende Derwischen of Roefaaji, die al dansende soms uren lang met pauken en op trommels slaan en zich met gloeiende ijzeren bouten de huid schroeien; de Mewlewi, die vooral uit de aanzienlijken ordegenooten trekken.
Er is bij de Derwischen veel misbruik in geslopen. Kunsten verkoopend trekken velen door het land om den kost op te halen.
Aan allerlei uitspattingen maken ze zich soms schuldig, in welk geval ze algemeen worden veracht.