(Arabisch Faqir, arm). Dit zijn bedelaars, Mohammedaansche asceten in Oost-Indië, die door zelfopgelegde kastijdingen en pijnigingen hun zonden willen boeten bij het volk aalmoezen hopen te ontvangen en den roem van heiligheid wenschen te bezitten.
Ze verrichten allerlei zonderlinge handelingen (zich voortslepen aan ijzeren ketenen, zich verwonden door ijzeren haken, wangen doorsteken enz.). Tegenwoordig mogen zij niet meer naakt over den weg gaan.
Veelal zijn deze fakir een soort toovenaars geworden, die gaarne geld ophalen bij de schare. Zulke lieden gelijken in niets op de oude, boetende kluizenaars en asceten.
Sommigen meenen het nog ernstig. Ze zoeken dan langs dezen wettischen weg tot verlossing van zonden te geraken.