Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Arm

betekenis & definitie

is het lichaamsdeel waarin gedacht wordt dat de kracht des menschen gelegen is. De mensch verricht zijn arbeid met de handen, maar het is hem alsof uit zijn arm de krachten aan de hand toevloeien om zijn arbeid te kunnen verrichten.

Daarom wordt in de Heilige Schrift telkens zinnebeeldig van arm in de beteekenis van kracht en macht gesproken. Tot Eli wordt gezegd: Zie, de dagen komen dat ik uw arm zal afhouwen, en de arm van uws vaders huis.

De zin is: Ik zal u van uw kracht en sterkte berooven. Zoo ook in Job 22 : 9 : „de armen der weezen zijn verbrijzeld”, d.w.z. zij zijn van hulp en steun beroofd.

Vermaand wordt: Vervloekt is de man die vleesch tot zijn arm stelt (Jeremia 17 : 5) d.w.z., die op vleeschelijke of aardsche macht vertrouwt. En zoo wordt van menschelijke hulp in tegenstelling met de hulp Gods als van den „vleeschelijken arm” gesproken (2 Kron. 32 : 8).

Als iemand hulp en bijstand ontvangt dan wordt gezegd dat de armen zijner handen gesterkt worden (Gen. 49 : 24), wordt iemand vernietigd dan wordt gezegd dat zijn arm verbroken is (Jeremia 48 : 25; Ezechiël 30 : 21).Vooral in de anthropomorfismen is deze beeldspraak zeer geliefd om uit te drukken de kracht des Heeren. Zoo lezen we: „Gij hebt een arm met macht” (Psalm 89 : 14), van den arm van Gods heiligheid (Psalm 98 : 1), van den arm van Gods heerlijkheid (Jeremia 33 : 12). Zoo wordt toegebeden „van onder eeuwige armen” (Deut. 33 : 27) en „wees hun arm alle morgen” (Jeremia 33 : 2).

Ook wordt de arm des Heeren genoemd als zinnebeeld van de kracht des Heiligen Geestes. Aan wie is de arm des Heeren geopenbaard ? (Jesaja 53 : 1). D.w.z. wie heeft de prediking zoo gehoord dat de arm des Heeren, de kracht des Heiligen Geestes hem daarbij tot het geloof heeft gebracht. En zulks is niet alleen in het Oude maar ook in het Nieuwe Testament het geval. Zacharia zingt in zijn lofzang dat God de Heere een krachtig werk gedaan heeft door zijn arm (Luc. 1 : 51).

< >