Geboren te Rotterdam 24 Mei 1807, gestorven te ’s Gravenhage 4 November 1893; studeerde te Leiden in de theologie en werd, na ook candidaat in de letteren te zijn geworden, in 1830 proponent. Zijn eerste standplaats was West maas, door hem beschreven in zijn Schetsen uit de pastorie van Mastland, voor het eerst verschenen in 1843 en sedert negen maal herdrukt, in het Engelsch en Duitsch vertaald.
Zijn diepe menschenkennis en zijn humoristische aanleg maakten hem bizonder geschikt voor deze dorpsvertellingen, waarvan vooral die uitmunt, waarin de strijd van den rijk geworden Ary Pioegstaert tegen den burgemeester wordt verhaald, in 1835 ging hij naar Berkel en Rodenrijs, in 1838 naar Schoonhoven, in 1849 naar ’s Gravenhage. Veel werken van stichtelijken en letterkundigen inhoud verschenen van zijn hand, zoowel voor de jeugd als voor volwassenen.
Maar hoe verdienstelijk ook, moeten zij toch onderdoen voor zijn eerste Schetsen. Als prediker maakte hij veel opgang.
De academische senaat te Groningen benoemde hem tot doctor honoris causa, naar aanleiding van zijn, ook in het buitenland geprezen boek, over De gelijkenissen van Jezus. Sinds 1878 was hij hofprediker.