is de zoon van den bekenden Perzischen koning Kores of Cyrus, die, reeds bij het leven van zijn vader door dezen als troonopvolger aangewezen, door diens vroegtijdigen dood nog vrij jong tot de regeering over het reusachtige Perzische rijk geroepen werd (529 vóór Christus). Onmiddellijk na zijn troonsbestijging had hij met vele ernstige opstanden te kampen, die allerwege uitbraken.
Door zijn energiek optreden wist hij echter vrij spoedig den toestand meester te worden; doch zijn eenigen broeder Bardija (in het Grieksch Smerdis), jonger dan hij, liet hij in het geheim ombrengen wijl hij dezen — en misschien niet ten onrechte — ervan verdacht in die opstanden de hand te hebben gehad. Zorgvuldig liet hij evenwel zijn dood verborgen houden, zoodat onder het volk de gedachte algemeen verbreid bleef dat Bardija ergens in geheime gevangenschap vertoefde.
Hierna kon Cambyses er toe overgaan om het gedeelte van zijns vaders levenswerk, dat nog onvoltooid was gebleven, ten einde te brengen, n.l. de verovering van Afrika, en in de eerste plaats de onderwerping van Egypte. De zorgvuldig voorbereide veldtocht tegen het oude rijk der Farao’s, waar destijds koning Amasis regeerde, tijdens den opmarsch der Perzen opgevolgd door zijn zoon Psammetichus III, werd met een verrassend en volledig succes bekroond.
Het Egyptische leger werd beslissend verslagen in de nabijheid van de grensvesting Pelusium en wierp zich toen in de oude koninklijke residentie Memfis, waar het, na eenigen tijd te zijn belegerd geweest, zich moest overgeven. Daarop volgde zeer spoedig de onderwerping van het geheele land, dat nu tot een Perzische provincie werd (525).
De Grieksche nabuurstaten Cyrene en Barka onderwierpen zich vrijwillig; en Cambyses richtte zich dus naar het Zuiden om Ethiopië aan te tasten. Althans het Noordelijk deel daarvan viel in zijn handen, maar toen hij Napata, de residentie van Zuid-Ethiopië, had bereikt en zich gereed maakte dit in te nemen, zag hij zich tot een overhaasten terugtocht genoodzaakt door de gebeurtenissen welke inmiddels in Perzië hadden plaats gegrepen.
Daar was namelijk een nieuwe en uiterst gevaarlijke opstand uitgebroken onder leiding van een zekeren Magiër met den naam Gaumata, die zich voor den vermoorden Bardija uitgaf (vandaar dat hij bij de Grieken bekend is als pseudo-Smerdis, d. i. de valsche Smerdis), en zich als kroonpretendent had opgeworpen. De geheimhouding van Bardija’s dood deed hem geloof vinden bij het volk, zoodat Cambyses zijn troon ernstig bedreigd zag.
Hij nam daarom den kortsten terugweg naar Egypte, door de Nubische woestijn, waarin zijn leger ernstig werd geteisterd, doch kwam nog juist in tijds om in Egypte aan de oplevende hoop op bevrijding een eind te maken.
De ongelukkige Psammetichus III, die aanvankelijk een zeer welwillende behandeling had ondervonden, moest nu zijn poging om den verloren troon te herwinnen met zijn leven betalen.
In snelle marschen begaf zich Cambyses daarop naar Perzië, doch onderweg, in het Syrisch gebied, had hij het ongeluk zich bij het bestijgen van zijn paard op zoodanige wijze aan de dij te verwonden dat hij kort daarna aan de gevolgen stierf (521). Daar hij geen troonopvolger naliet, bleef het rijk tijdelijk in handen van den Magiër, totdat deze na een drietal maanden als bedrieger ontmaskerd en vermoord werd, waarop de jeugdige Darius, die na Cambyses’ dood het opperbevel over het Perzische leger had verkregen, den troon beklom.