Nederlandsch wijsgeer, werd 24 November 1632 te Amsterdam geboren uit Portugeesch-Joodsche ouders. Hij genoot zijn eerste onderwijs op de school der rabbijnen, vervreemdde zich echter spoedig van het voorvaderlijk geloof, voedde zich geestelijk met de werken van Giordano Bruno, Hobbes en Descartes en werd geheel anti-orthodox gezind.
In 1656 werd hij wegens zijn dwalingen en ongeloof uit de synagoge gestooten. De banvloek werd over hem uitgesproken.Hij heeft in eenzaamheid gewoond te Rijnsburg, later te Voorburg, nog later in Den Haag, waar hij in 1677 aan de tering is gestorven. Om in zijn levensonderhoud te voorzien hield hij zich bezig met het slijpen van optische glazen.
Zijn hoofdwerk is Tractatus theologico-politicus, 1670, en in het jaar van zijn dood is zijn Ethica verschenen.
De werken van Spinoza zijn uitgegeven door J. van Vloten en J. P. N. Land in 1882/3, 3° editie in 1914. De nieuwste tekstcritische uitgave is in opdracht van de Heidelberger Academie van Wetenschappen bezorgd door C. Gebhardt, 1923 v.v.
Spinoza gaat uit van het begrip substantie. Substantie is dat, wat in zich bestaat en door zich alleen begrepen wordt. Per substantiam intelligo id, quod in se est et per se concipitur. Uit deze definitie blijkt reeds, dat Spinoza niet aanneemt een veelheid van substanties maar dat er naar zijn oordeel maar ééne onafhankelijke substantie bestaat. Descartes had onderscheid gemaakt tusschen de substantia infinita sive deus en de substantiae finitae sive mens et corpus, maar dit onderscheid wordt door Spinoza geëffaceerd en hij leert de eene, oneindige substantie.
Deze, die alles in zich bevat, die is het £v y.al ndv, buiten welke niets bestaat, noemt Spinoza God. Dit is, in onderscheiding van het theïstisch Godsbegrip der Christenen, het pantheïstisch Godsbegrip. Het wezen dezer substantie is niet nader te omschrijven. Ze is inhoudloos, qualiteitloos.
Toch moet Spinoza uit die qualiteitlooze godheid een aantal qualiteiten afleiden, hij moet uit de eenheid de veelheid verklaren. Dit is altijd het moeilijke punt voor alle pantheïsme, om uit de qualiteitlooze eenheid den rijkdom van qualiteiten af te leiden.
Dit doet hij door zich bij Descartes aan te sluiten in de leer van de attributen en de modi, doch hij vat deze begrippen in een anderen zin op. Onder attribuut verstaat hij dat, wat het verstand aangaande de substantie opvat als haar wezen uitmakend (per attributum intelligo id, quod intellectus de substantia percipit, tamquam eius essentiam constituens). Volgens Spinoza zijn er in de substantie een oneindig aantal attributen, waarvan wij er slechts twee kennen, n.l. cogitatio et extensio, denken en uitgebreidheid, bewustzijn en ruimtelijkheid. Het zijn eigenschappen van de oneindige substantie en toch weer geen eigenschappen.
De enkele dingen, de z.g. eindige substanties zijn modi, verschijningen, toestanden van de oneindige substantie. Onder modus versta ik de toestanden der substantie of dat wat in een ander is, waardoor het ook voorgesteld wordt (per modum intelligo substantiae affectiones sive id, quod in alio est, per quod etiam concipitur). Deze modi hebben geen realiteit in zichzelf, maar bestaan alleen door de oneindige substantie. De enkele dingen zijn veranderlijke toestanden van de godheid.
Er zijn twee klassen van modi, de eerste klasse behoort tot het attribuut van het bewustzijn, de tweede tot het attribuut van de ruimtelijkheid.
Wat is nu de verhouding tusschen de oneindige substantie en de modi ? Spinoza antwoordt, dat de eindige dingen volgen uit de oneindige substantie. Gelijk uit het wezen van een driehoek volgt, dat de som van twee zijden grooter is dan de derde zijde, zoo volgen de modi uit de oneindige substantie. Alles gaat more geometrico. De methode van de wiskunde als de meest zekere wetenschap heeft op Spinoza zulk een indruk gemaakt, dat hij haar ook toepast in de filosofie. Hier heerscht uitsluitend de deductie. Veel meer nog dan bij Descartes, die dezelfde methode aanprees. Ook in zijn boeken wordt de geometrische methode door Spinoza tot de verste consequenties toegepast.
Hier hebben we tevens een van de grondfouten van het geheele systeem. Door deductie is nooit uit het begrip oneindige substantie af te leiden het tweetal attributen. Maar dit daargelaten, hij identificeert grond en oorzaak, ratio causa. Ratio is er in een redeneering, ’t is de kengrond. Causa is er in natura rerum, ’t is de zijnsgrond. Deze identificeering is een denkfout, waaraan zich ook Hegel heeft schuldig gemaakt.
Er zijn dus twee rijen noodig,
1. die behooren tot het gebied van het bewustzijn;
2. die behooren tot het gebied van de ruimtelijkheid.
Echt cartesiaansch neemt hij een dualisme tusschen beide aan. Ze werken niet op elkaar in. In elke rij van modi is de eene modus de grond voor de andere als gevolg. In de psychische rij wordt eik verschijnsel bepaald door de anderen, die er aan voorafgaan, en in de physische rij gaat het evenzoo. Een psychisch verschijnsel wordt nooit veroorzaakt door een physisch, en omgekeerd staat een physisch verschijnsel nooit met een psychisch verschijnsel in causaal verband. Nu is er echter een merkwaardigheid, n.I. dat met elk verschijnsel in de physische wereld gepaard gaat, parallel loopt een verschijnsel in de psychische wereld, en omgekeerd. Zoo wordt Spinoza de grondlegger van het psychophysisch parallellisme. (Zie voor het psychophysisch parallellisme en de bezwaren daartegen het desbetreffend artikel dezer Encyclopaedie.)
Uit dit volstrekte determinisme moet nu volgen een mechanistische natuurfilosofie. Doeloorzaken bestaan niet. Er zijn alleen causae efficientes en geen causae finales.
En de psychologie wordt evenzoo deterministisch opgevat. Hij loochent de wilsvrijheid. Alle handelingen der menschen zijn gedetermineerd. Dit principe heeft hij ook toegepast in de leer van de hartstochten, die hij alle afleidt uit den drang om in het bestaan te volharden.
Zijn naturalisme en determinisme vinden we ook in de door Hobbes beïnvloede rechtsleer. Het natuurlijk recht is in zijn wezen niets anders dan egoïsme. De staat is een groote door de menschen uit egoïsme gebouwde machine.
In de ethiek is het hoogste doel de macht, op psychisch terrein de volkomenheid in de ontwikkeling van het denken, d. i. klaarheid en duidelijkheid van voorstellingen. De hoogste kennis is de kennis van de godheid. Die kennis is liefde. Een amor Dei intellectualis. Heeft de mensch de godheid lief, dan heeft de godheid zichzelf lief. Amor intellectualis, quo deus se ipsum amat.
Hoewel Spinoza in heel zijn wijsbegeerte diametraal stond tegenover het Christendom, kan hem de eer niet worden onthouden, dat hij een der invloedrijkste denkers is geweest, die op Nederlands bodem geleefd hebben.