(Hand. 13 : 6 e. v.) d.i. zoon van een zekeren Jezus, van geboorte een Jood. Deze was een toovenaar en valsche profeet aan het hof van den Romeinschen stadhouder Sergius Paulus op Cyprus.
Hij noemde zichzelven Elymas, d.w.z. wijze (Hand. 13 : 8). De indruk welken Paulus door zijn prediking op den stadhouder gemaakt had, zocht deze toovenaar, omdat hij bevreesd was zijn eigen invloed te zullen verliezen, weg te nemen.
Paulus doorzag dat bedoelen en bestrafte hem als een „kind des duivels” (tegenstelling met zijn eigenlijken naam). Daarom werd hij met blindheid geslagen.