Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Approbatie

betekenis & definitie

is goedkeuring. Deze term wordt in ons kerkelijk leven tegenwoordig op tweeërlei wijze gebruikt.

I. Voor de approbatie door de gemeente van de gekozen en beroepen dienaren des Woords, ouderlingen ën diakenen. Artikel 4 der Kerkenorde (herzien te Utrecht 1905) bepaalt aangaande de predikanten, dat noodzakelijk is „de approbatie en goedkeuring van de lidmaten der Gereformeerde gemeente van de plaats, wanneer de naam des Dienaars den tijd van veertien dagen in de kerk afgekondigd zijnde, geen hindernis daartegen komt.” Evenzoo bepaalt art. 22, dat de ouderlingen eerst na van de gemeente geapprobeerd en goedgekeurd te zijn mogen bevestigd worden, en art. 24 stelt denzelfden regel voor de diakenen. Het spreekt vanzelf, dat de gemeente deze approbatie niet naar willekeur mag schenken of onthouden, doch daarbij te rade heeft te gaan met de belijdenis en den wandel der betrokken personen. Een belangrijk beginsel van ons kerkrecht wordt in deze medewerking der gemeente gehandhaafd, al geschiedt ze gemeenlijk stilzwijgend en weinig in ’t oog vallend; ze mag echter niet in een kennisgeving zonder meer ontaarden.

II. Voor de approbatie door de classis van de beroeping van een Dienaar des Woords. Voor ouderlingen of diakenen is deze niet noodig wegens het slechts plaatselijk karakter hunner bediening. Bij degenen, die tevoren niet in den dienst geweest zijn, eischt art. 4 der Kerkenorde „de examinatie of onderzoeking beide der leer en des levens, dewelke zal staan bij de classis, aan welke de beroeping ter approbatie is voor te stellen, en geschieden zal ten overstaan van de Gedeputeerden der Particuliere Synode of eenige derzelven” (peremptoir examen). (Over de eischen dezer approbatie zie men het artikel Peremptoir examen). Bij degenen, die alreede in den dienst des Woords zijnde tot een andere gemeente beroepen worden, eischt art. 5 der Kerkenorde, dat „de voorzeide beroepenen vertoonen zullen goede kerkelijke attestatie van leer en leven”, terwijl voor de approbatie verder noodig zijn

1°. bewilliging van den kerkeraad met de diakenen in het ontslag,
2°. afscheidsgetuigenis van de betrokken classis (zie art. 10 der Kerkenorde).

Aangezien deze handeling van groote beteekenis is, moet het minder aanbevelenswaardig geacht worden, haar over te laten aan enkele daartoe gedeputeerde kerken. De classis kan deze verantwoordelijkheid niet van zich wentelen. Wenscht men niet een volledige vergadering, dan is het toch goed, dat men alle kerken in kennis stelle met tijd en plaats der approbatie, opdat ze desgewenscht zich kunnen doen vertegenwoordigen. En zooveel mogelijk late men de approbatie in de gewone classicale vergadering geschieden.

In Art. 7 der Zendingsorde is bovendien bepaald, dat wanneer een tot den missionairen dienst beroepene ouder is dan 30 jaren, de approbatie der beroeping niet zal plaats hebben, dan nadat Deputaten der Generale Synode voor de Zending onder Heidenen en Mohammedanen bij gemotiveerd schrijven hebben verklaard, in dien leeftijd van den beroepene geen bezwaar te zien.

Vroeger was er bovendien sprake van:

III. Approbatie der Kerkenorde door de overheid, en evenzoo van de beroeping van Dienaren des Woords. Door de gewijzigde verhouding van kerk en staat is daarvan nu geen sprake meer.

IV. Approbatie van uit te geven boeken door de classis of de professoren in de theologie. Zie art. 55 der Dordtsche Kerkenorde: „Niemandt vande Ghereformeerde Religie sal hem onderstaen eenich boeck ofte schrift van hem, ofte van eenen anderen gemaeckt ofte overgheset, handelende van de Religie, te laten drucken ofte andersins uyt te gheven, dan t’ selfde voor henen doorsien ende goet gekent zijnde vande Dienaren des Woordts zijns Classis, ofte particulieren Synodi ofte Professoren der Theologie van dese Provinciën, doch met voorweten zijnes Classis.” De tegenwoordig geldende Kerkenorde (1905) heeft deze bepaling aldus gemoderniseerd: „Tot wering van de valsche leeringen en dwalingen, die door kettersche geschriften zeer toenemen, zullen de Dienaars en de Ouderlingen de middelen gebruiken van leering, van wederlegging, van waarschuwing en van vermaning, zoowel bij den dienst des Woords als bij de Christelijke onderwijzing en bij het huisbezoek.”

< >