De z.g. Staatskerk in Engeland, die wat de leer aangaat tot de Gereformeerde kerken moet worden gerekend, maar in kerkinrichting en eeredienst groote overeenkomst vertoont met de Roomsche kerk.
Dit eigenaardig karakter vindt zijn verklaring in de geschiedenis van haar ontstaan. Ofschoon de Reformatie ook in Engeland hare voorloopers had, kan toch niet gezegd, dat zij als een krachtige beweging uit het volk is opgekomen, veeleer werd zij van boven af opgelegd.Hendrik VIII, koning van Engeland (1509—’47) verbrak den band met Rome, ofschoon hij de Roomsche leer van heeler harte was toegedaan. Hij schreef zelfs een strijdschrift tegen Luther (1522) en verwierf zich daarmede den pauselijken eeretitel van „verdediger des geloofs”. Maar door zijn overspelige liefde voor Anna Boleyn kwam het tot een breuk met den paus. Deze wilde zijn huwelijk met Catharina van Arragon niet ontbinden. De koning liet zich echter, zonder pauselijke dispensatie, met Anna Boleyn in den echt verbinden (1532). Toen de paus in 1534 den ban over hem uitsprak, werd in dat zelfde jaar bij rijkswet de Engelsche kerk geconstitueerd als een van Rome onafhankelijke catholieke landskerk, onder opperhoogheid des konings.
In den eersten tijd bleef deze kerk in leer en in eeredienst zuiver Roomsch. Thomas Cranmer, aartsbisschop van Canterbury, in zijn hart een ijverig aanhanger der Zwitsersche Reformatie, trachtte in ’t geheim haren ingang zooveel mogelijk te bevorderen. In 1539 bedreigden de zes „bloedartikelen” met den dood eiken aanval op de leer der transsubstantiatie, de onthouding van den avondmaalsbeker aan de leeken, het coelibaat, de onontbindbaarheid der kuischheidsgelofte, de oorbiecht en de zielmissen. Wel werden voortdurend door Cranmer enkele misbruiken afgeschaft, maar nog in 1547 hernieuwde de koning het verbod van het lezen des Bijbels. Eerst onder de regeering van den onmondigen Eduard VI (1547—’53) kon Cranmer vrijer optreden. Buitenlandsche geleerden als Bucer en Fagius, uit Straatsbrug, werden naar Engeland geroepen, met wier hulp de liturgie werd veranderd.
In 1549 werd het avondmaal onder beide gedaanten ingevoerd en aan de priesters het huwelijk toegestaan ; een door Cranmer vervaardigd homiliarium (predikboek) droeg veel bij tot hervorming der godsdienstoefeningen in Protestantschen zin. Het door Cranmer ontworpen Algemeen Gebedenboek verkreeg in datzelfde jaar door de eerste uniformiteitsacte kerkelijke sanctie. Onder invloed van het buitenland ontving de Anglicaansche kerk haar Gereformeerd karakter, dat reeds in de tweede uniformiteitsacte (1552), in de herziening van het Algemeen Gebedenboek, en in de Geloofsbelijdenis der 42 Artikelen van datzelfde jaar duidelijk tot uiting kwam. De troonsbeklimming van Maria (1553—’58), de dochter van Catharina, bracht een korte, bloedige reactie ten gunste van Rome teweeg; Cranmer, en met hem ongeveer driehonderd aanhangers der nieuwe leer lieten hun leven op den brandstapel. Maar Elizabeth (1558—1603), de dochter van Anna Boleyn, schonk aan de Reformatie een volledige zegepraal. De nieuwe uniformiteitsacte van 1559 voerde het herziene Gebedenboek (Book of Common Prayer) in.
Ook de Geloofsbelijdenis werd herzien, en tot 39 Artikelen teruggebracht (1571). Daarmede, zoowel als met de invoering van een nieuwen Catechismus en een herziene Bijbelvertaling, was de bouw der Engelsche Staatskerk voltooid.
Van nu af werd elke kerkelijke ongehoorzaamheid als hoogverraad beschouwd. Elizabeth trad zoo kras mogelijk op, niet alleen tegen de Roomschen, maar ook tegen de Puriteinen, welke laatsten tegenover de naar Rome overhellende bestanddeelen in eeredienst en kerkregeering een presbyteriale kerkinrichting, een eenvoudigen eeredienst, en een uiterst strenge tucht stelden. De weerspannigen (nonconformisten) werden gestraft met geldboete, gevangenis en verbanning. De oppositie werd hierdoor echter niet gebroken. Sommigen dernonconformisten, de independenten of congregationalisten dreven de zucht naar onafhankelijkheid zoover, dat zij aan elke grootere of kleinere vergadering van belijders bevoegdheid toekenden een kerk te institueeren, de presbyteriën en synoden verwierpen, en hun predikers alleen van de willekeur der meerderheid in de afzonderlijke gemeenten afhankelijk maakten. Door de regeering vervolgd vluchtten zij voor het meerendeel naar Nederland (1608) en voeren in 1620 als pelgrimvaders naar Noord-Amerika.
Ook in Ierland voerde Elizabeth de Anglicaansche kerk met geweld in, en wees haar alle kerkelijke goederen toe, maar desniettemin bleef het grootste deel van het Iersche volk onder bestendigen druk aan de Roomsche kerk vasthouden. De onderdrukking der Roomschen had in 1641 het ontzettende Iersche bloedbad tengevolge, waarbij het meerendeel der Protestanten vermoord werd en de overlevenden het eiland verlaten moesten. De poging, ook aan Schotland de Anglicaansche kerk gewelddadig op te dringen, leidde daar tot een algemeenen opstand. De Schotten sloten in 1638 een verbond (covenant) tot handhaving van het Calvinisme. Ook in Engeland verbond zich weldra de politieke met de kerkelijke oppositie, en werd, 1643, het Presbyterianisme tot heerschende kerk, tot de herstelling der Staatskerk door de nieuwe uniformiteitsacte in 1662.
Eerst in de 19de eeuw kwam het langzamerhand tot losrafeling van den band, die staat en kerk zoo nauw vereenigd hield. Thans heeft de Anglicaansche kerk opgehouden nationale kerk te zijn. Staat en kerk dekken nu elkander niet meer. In Ierland is de Roomsche, in Schotland de Presbyteriaansche de heerschende, terwijl in Engeland zelf hoogstens 2/3, volgens sommigen slechts de helft der bevolking tot haar behoort. Innerlijk is zij verzwakt door het opkomen in haar boezem van een hoog-, laag- en breedkerkelijke richting. De hoog-kerkelijke partij (High Church party) waakt ijverig voor de handhaving van de van oudsher bestaande vormen, en houdt met name aan de kerkinrichting en aan het Gebedenboek vast.
Tot haar behoorden de Oxfordsche hoogleeraren Pusey en Newman, die het Roomsche element in de Anglicaansche kerk wilden doen overheerschen (Puseyisme). De geloofsleer werd, voorzoover de 39 Artikelen dit eenigszins toelieten, met de leer der Roomsche kerk in overeenstemming gebracht, en verschillende vormen van den Roomschen eeredienst (beelden, crucifixen, wijwater, misgewaden, koorknapen etc.) in de godsdienstoefeningen binnengesmokkeld (Ritualisme). Newman ging in 1845 tot de Roomsche kerk over, en zijn voorbeeld volgden vele Puseyisten en hoogkerkelijke aristocraten. De laag-kerkelijke partij (Low Church or Evangelical party) is meer of min methodistisch gekleurd, hecht minder waarde aan ritus en kerkinrichting, beoogt scheiding van kerk en staat, en legt vooral nadruk op een practisch christendom (in- en uitwendige zending). Van haar ging in 1846 de stoot uit tot stichting van de Evangelische Alliantie. De breed-kerkelijke partij (Broad Church party) staat tegenover de beide andere, en vertegenwoordigt op het gebied van kerk en theologie de moderne richting.
Wat de leer der Anglicaansche kerk aangaat, deze is vastgelegd in de bovengenoemde 39 Artikelen, die zich ten nauwste aansluiten bij de Augsburgsche Confessie, en vooral bij de in 1552 door Brenz vervaardigde Confessio Wirtembergensis. Wel komt de leer niet op elk punt daarin even duidelijk tot uitdrukking, maar er overeenstemming met de Roomsche kerkleer aan op te dringen (Puseyisten, Ritualisten), is alleen mogelijk bij een streng doorgevoerde sofistiek. Een kort overzicht van den inhoud volge hier:
Art. 1—5: over God, den Vader, den Zoon en den Heiligen Geest; 6—7: over het Woord Gods; de Heilige Schrift, d. i. de kanonieke boeken, aangaande welker autoriteit nooit eenige twijfel in de kerk is gerezen, bevat alles wat tot zaligheid noodig is; 8: over de drie oude symbolen, als ten volle in overeenstemming met de H. Schrift; 9 leert nadrukkelijk de erfzonde, maar zwijgt van de erfschuld; 10: niemand kan uit eigen kracht en door middel van goede werken zich tot God bekeeren; 11 : over de rechtvaardiging door het geloof om de verdiensten van Christus’ wil; 12: over de goede werken als vrucht, en diensvolgens als een zeker kenmerk van het ware geloof; 13: alle werken vóór de rechtvaardiging zijn Gode niet welgevallig, wijl niet voortkomend uit het geloof; 14: het aannemen van overtollige goede werken is onbeschaamd en zondig; 15: Christus alleen is zonder zonde; ook de wedergeborenen zondigen voortdurend; 16: men kan, nadat men den Heiligen Geest ontvangen heeft, uit de genade uitvallen, maar met Gods hulp ook weêr opstaan en zich bekeeren; 17 handelt van de praedestinatie en verkiezing slechts als een verkiezing ten leven; van de verwerping wordt gezwegen ; de praedestinatie is het eeuwige, ons verborgene raadsbesluit Gods om de in Christus verkorenen zalig te maken, den vromen tot onuitsprekelijken troost, hun geloof sterkende en hun liefde tot God aanwakkerende, den spotters en vleeschelijkgezinden tot verharding; 18 vervloekt hen, die leeren, dat ieder in zijn eigen religie zalig kan worden, zoo hij slechts ernst met zijn zaligheid maakt; zalig worden kan men alleen door den naam van Jezus; 19—31 handelen van de kerk en de sacramenten; 19: de zichtbare kerk is de gemeente der geloovigen, waarin het Woord Gods zuiver gepredikt wordt, en de sacramenten bediend naar de instelling van Christus; 20: de kerk heeft het recht, den ritus vast te stellen en in leergeschillen een beslissing te nemen; ze is echter daarbij gebonden aan het beschreven Woord Gods; 21: algemeene conciliën zijn feilbaar, en kunnen slechts in overeenstemming met de Heilige Schrift geldende besluiten nemen ; 22: als onschriftuurlijk wordt verworpen de Roomsche leer van vagevuur, aflaat, beelden- en reliquieëndienst en aanroeping der heiligen; 23: tot uitoefening van de bediening des Woords en der sacramenten is ordelijke roeping en zending vereischt; 24: in de godsdienstoefeningen mag slechts een voor het volk verstaanbare taal worden gebruikt; 25: er zijn slechts twee sacramenten, en deze zijn getuigenissen en werkzame teekenen der genade Gods jegens ons; 26: de onwaardigheid des dienaars doet de werkzaamheid der sacramenten niet te niet; 27: de doop is een teeken der wedergeboorte, waardoor als door een instrument zij, die dien recht ontvangen, in de kerk ingeplant worden, en hun de vergeving der zonden en het kindschap door den Heiligen Geest bezegeld wordt; de kinderdoop wordt gehandhaafd; 28: het avondmaal is het sacrament onzer verlossing door den dood van Christus; hun, die het geloovig en waardig ontvangen is het een gemeenschap des lichaams en bloeds van Christus; de transsubstantiatie wordt als onschriftuurlijk verworpen ; het lichaam van Christus wordt slechts op een hemelsche en geestelijke wijze gegeven, ontvangen en genoten; het middel, waardoor het lichaam van Christus ontvangen wordt, is het geloof; 29: de goddeloozen en ongeloovigen, al ontvangen zij dit sacrament, worden daarbij Christus op geenerlei wijze deelachtig, maar eten en drinken zich een oordeel; 30: het avondmaal moet onder beide gedaanten worden uitgereikt ; 31 : het misoffer is een godslasterlijke fabel. In 32—36 wordt het huwelijk der priesters voor geoorloofd verklaard (32), de omgang met geëxcommuniceerden verboden (33), aan elke nationale kerk het recht toegekend, kerkelijke gebruiken in te voeren en af te schaffen (34), het gebruik der twee homiliaria bij de voorlezing in de kerken (35), en het ordeningsformulier voorgeschreven (36). Art. 37 ontzegt den bisschop van Rome elk gezag in Engeland, kent den landsvorst het hoogste regiment toe over alle standen, geestelijke en wereldlijke, en handhaaft het recht van de doodstraf zoowel als van den oorlog; 38 verwerpt het Communisme; 39 verklaart dat de Christelijke religie den door de overheid gevorderden eed niet verbiedt.
Het Algemeen Gebedenboek (Book of Common Prayer) stelt de orde in de godsdienstoefeningen en de kerkelijke gebruiken tot in bizonderheden vast. Op meer dan een punt worden de 39 Artikelen door de liturgie aangevuld, b.v. de wedergeboorte door den kinderdoop wordt hier veel duidelijker uitgesproken.
De kerkinrichting der Anglicaansche kerk is een zuiver hierarchische. De geestelijkheid bestaat uit bisschoppen, priesters en diakenen. Onder de beide aartsbisschoppen van Canterbury (opperste kerkvoogd en eerste peer des rijks) en van York staan 31 bisschoppen. Elke bisschop wordt terzijde gestaan door een kapittel (chapter), waartoe behalve de decaan (dean) ook koorheeren (canons), domheeren (prebendaries), archdiakenen (archdeacons) en andere waardigheidsbekleeders behooren. De bisschoppen, de meeste decanen, en vele anderen der hoogere geestelijken worden door de Kroon benoemd.