Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Amazia

betekenis & definitie

(d. i. de sterkte van Jehova

I. Koning van Juda (838—810 v. Chr.). Nadat hij de moordenaars van zijn vader Joas gestreng had gestraft (Deut. 24 : 16), nam hij in zijn talrijk leger nog 100.000 soldeniers uit Israël op (2 Kron. 25 : 6) om de afgevallen Edomieten onder zijn heerschappij terug te brengen. Op bevel eens profeten ontsloeg hij ze echter, waardoor hij zich de vijandschap der ontslagen Israëlieten op den hals haalde. Na een bloedige overwinning viel hem de Edomietische hoofdstad Sela, een rotsnest, die hij Joket-El, d. i. „hut Gods” noemde, in handen; maar toen hij 10.000 gevangenen levend van de rotsen naar beneden liet storten, was de goede geest van hem geweken. Hij aanbad de veroverde Edomietische afgoden en beantwoordde den profeet, die hem daarover berispte, met bedreigingen; den reeds vooraf geprikkelden koning van Israël, Joas, daagde hij uit tot den strijd, en hij nam, door Gods rechtvaardig gericht verblind, zijn welgemeende waarschuwing niet aan. Amazia werd overwonnen en viel zelfs in de handen van Israëls koning, die het Noordelijk gedeelte van Jeruzalem ontmantelde, alle kostbaarheden uit den tempel en deg koninklijken schat, benevens de kinderen des konings als gijzelaars, medenam. Amazia bleef in een schandelijke afhankelijkheid van Israël, totdat door een samenzwering zijn 16-jarige zoon Azaria of Uzzia op den troon werd verheven. Amazia werd op de vlucht achterhaald en gedood. De aan vang zijner regeering was goed, maar de voortzetting slecht; hij begon de heerschappij over zijn rijk in een goeden toestand, maar liet het ontzenuwd na; hij deed gedeeltelijk den wil des Heeren, maar niet van ganscher harte (2 Kon. 14; 2 Kron. 25).

II. Een priester van den kalverdienst te Bethel, ten tijde van Jerobeam II; hij klaagde den profeet Amos aan bij den koning als een gevaarlijk man voor den staat, die het volk opruide, wijl hij de zonden openbaarde en Gods gerichten aankondigde. Amazia beval hem zelfs in zijn vaderland Juda terug te keeren en aldaar te profeteeren; in Israël werd niets aanstootelijks tegen den koninklijken staatsgodsdienst geduld. Hij verdiende de strenge straf, waarmede hem Amos daarom bedreigde (Amos 7:10 volg.).

< >