Lexicon Beeldende Kunstenaars

Pieter Scheen (1980)

Gepubliceerd op 29-01-2021

Jungmann, maarten johannes balthasar (‘maarten’)

betekenis & definitie

Geb. Rotterdam 7 september 1877 (op geb.-akte staat foutief 9 september 1877), overl.

Leiden 9 december 1964. Woonde en werkte in Rotterdam (maakte reizen naar Parijs, Marseille, Athene, Londen, Venetië), Ameland, Zeeland, Rotterdam, Den Haag 1916-1922, Noordwijk aan Zee tot 1943, daarna in Leiden. Leerling van de Akademie v. B.K. te Rotterdam olv. Jan Striening, F. G.

W. Oldewelt en A. H. R. van Maasdijk. Kreeg les in lithograferen van J. Vürtheim.

Schilderde, tekende, etste, lithografeerde figuren, landschappen, stillevens, zeegezichten enz. Heeft ook geboetseerd (figuren). Zijn ‘stadsgezicht te Rotterdam’ en zijn ‘Bijbels onderwerp’ werden in 1908 bekroond. Was lid van ‘Arti et Amicitiae’ te Amsterdam. Gaf les aan C. M. Roovers.DORDRECHT -Dordrechts Museum: vrouw met vogelkooi, HEINO -Stichting Hannema-De Stuers: damesportret (krijttekening). ROTTERDAM -Museum Boymans-van Beuningen: studiekop van een jonge Zeeuwse boerin; zittend naakt; zelfportret. Rijkscollectie: paarden (aquarel); zeegezicht; witgedaste man; vuile zee.

Elsevier XLV, 1913 (Kroniek) en LXIII, 1922 (Kroniek); Maandblad v. Beeldende Kunsten 1924 (Pieter Koomen, bldz. 353-360) en 1925 (bldz. 87-88).

Luns; Mak van Waay; Plasschaert; Scheen 1969; Thieme-Becker; Van Hall I; Wallen

< >