Cornelis van; geb. Utrecht ged. 2 april 1758, overl.
Den Haag 22 september 1827. Werd in 1770 als leerjongen bij zijn vader aangenomen. Tot na 1783 werkzaam in Utrecht, vertrok naar Antwerpen, keerde omstreeks 1817 terug en vestigde zich in Den Haag, waar hij aangesteld werd als direkteur der 1e afdeling van de Haagse Tekenakademie. Schilderde portretten en genrestukken, meestal bij kaarslicht. Gaf les aan J. E. van Cuylenburg(h), F.
L. Huygens, H. D. LoefF en M. F. Reeder.Tentoonstellingen te Amsterdam en Den Haag van 1813-1827: smederij; vrouw bij lamplicht; haringvrouwtje; drinkende boer; scharenslijper; diverse portretten; diverse interieurs; enkele winter- en zomerlandschappen; heer een paard vasthoudend (landschap); interieur van een kruidenierswinkel; het vervoeren van Hugo de Groot uit Loevestein; interieur, waarin een vrouw met spelende kinderen; Schevenings meisje met een bootsman.
AMSTERDAM -Rijksmuseum: portret vice-admiraal J. A. Zoutman; portret vice-admiraal jhr Th. F. van Capellen; allegorie op de triomftocht van de prins van Oranje, als held van Waterloo; twee portretten (beide in pastel). Rijksprentenkabinet: tekening(en). DEN HAAG -Gemeentearchief: ontwerp voor een erepoort (tekening, gem.
C. van Cuylenburgh). -Gemeentemuseum: portret (bruikleen); man en vrouw bij kaarslicht. ROTTERDAM Museum Boymans-van Beuningen: twee tekeningen, UTRECHT -Centraal Museum: strijkster (gem. C. Cuylenburgh f 1825); caritas (aquarel, 1821); twee portretten (gravures).
Immerzeel; Kramm; Luns; Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek I; Scheen 1946 en 1969; Thieme-Becker; Waller; Wurzbach.