Geb. Utrecht, 21 oktober 1810, overl.
Utrecht 14 juli 1895. Leerling van B. van Straaten (tekenen) en J. W. Pieneman (schilderen). Schilderde landschappen met stoffering (jagers, militairen, reizigers enz.). Verhuisde in 1826 naar Amsterdam om in de leer te gaan bij J.
W. Pieneman (historie en figuur), nadat hij tevoren (1825 en vroeger) in de omgeving van Amersfoort buitenstudies vervaardigde (meest landschap). In 1827 verzorgde hij ‘Buitenstudieën naar het leven’, een in lithografie uitgevoerd werk. Vermoedelijk trok hij eind 1827 of begin 1828 naar de residentie en leerde daar o.m. C. J.
Behr kennen, met wie hij meermalen samenwerkte. Omstreeks 1835 trok hij wederom naar Utrecht, om daar een benoeming als leraar-tekenen en lithograaf te aanvaarden. Daar hij als lithograaf sterk uitmuntte, kreeg hij een uitnodiging om zich in de hofstad te vestigen (1840) en legde zich in die periode op het etsen toe. Ging na enige tijd weer naar Utrecht om het onderwijs aan de tekenschool te hervatten. Heeft verschillende schilderijen, door C.J. Behr geschilderd, gestoffeerd. Ook was hij leermeester van Albert Neuhuys.Tentoonstellingen te Amsterdam en Den Haag van 1828-1856: trompetter; jager te paard; rover in landelijke omgeving; pleisterplaats; dame en heer, een ritje te paard makende; enz.
AMSTERDAM -Rijksmuseum: stadswal (geschilderd door C.J. Behr, de figuren door G. Craeyvanger). -Rijksprentenkabinet: enige tekeningen (portretten). OTTERLO -Rijksmuseum Kröller-Müller: sleperspaard (aquarel); schildersklas (tekening); 2 figuurstudies (tekeningen), UTRECHT -Centraal Museum: zelfportret (tekening); kurassiers bij een halteplaats (gewassen tekening). Gemeentearchief: tekeningen.
P.J.A. Swillens: De Utrechtse kunstenaarsfamilie Craeyvanger1,Jaarboekje ‘Oud-Utrecht’ 1947-48 (bldz. 150-181).
Huebner; Immerzeel; Kramm; Luns; Marius; Plasschaert; Scheen 1946 en 1969; Thieme-Becker; van Hall I en port.; Waller; Wurzbach.