Volgens de klimaatclassificatie van Köppen zijn het landklimaat en het zeeklimaat twee van de vijf typen klimaten.
Een zeeklimaat, ook wel een C-klimaat genoemd, laat zich sterk beïnvloeden door een nabije zee of oceaan. In landen met een zeeklimaat (o.a. het grootste deel van West-Europa, het Zuid-Oostelijke deel van Noord-Amerika, Japan) heersen vaak relatief koele zomers en warme winters, vooral in vergelijking met landklimaten. Dit wordt veroorzaakt door de temperatuur van het zeewater, dat een bufferende werking heeft op de temperatuur boven het land. In de zomer is het zeewater immers relatief koel, en ’s winters relatief lauw. Aangezien de windrichting vaak van de zee naar het land gaat, oefent het zeewater op deze manier een matigende invloed uit op de temperatuur in een land.
Landklimaten (of D-klimaten) heersen vooral in landen die minder contactoppervlak met de zee hebben, zoals een groot deel van Azië en Noord-Amerika. Dergelijke landen beleven vaak extreme temperaturen, dus vrij koude winters en hete zomers. Oceanen hebben minimale invloed op deze gebieden vanwege de grote afstand, en omdat de droge landoppervlakken makkelijk afkoelen en opwarmen is er ruimte voor fluctuatie in warmte.
De drie andere klimaattypen zijn het Tropisch, Droog en Poolklimaat.