Wanneer iemand voor een strenge examencommissie heeft moeten verschijnen, kan hij daar later over vertellen: ‘Man, ik voelde me net Daniël in de leeuwenkuil !'
Tijdens Israëls ballingschap in Babylonië benoemde koning Darius 120 stadhouders, over wie drie vorsten werden aangesteld. De intelligente Daniël (‘God is mijn rechter' betekent die naam), een jonge Judeeër, was een van deze drie. Uit afgunst dienden de bestuurders bij Darius een klacht tegen hem in. Darius geloofde dat en op zijn bevel werd Daniël ter dood veroordeeld en in een leeuwenkuil geworpen (Daniël 6:17). In de grond van zijn hart was Darius bijzonder op Daniël gesteld en al gauw kreeg hij spijt van zijn besluit. Toen hij de volgende morgen meteen naar de leeuwenkuil ging en de sluitsteen liet weghalen, ontdekte hij dan ook tot zijn grote vreugde, dat Daniël nog in goede gezondheid verkeerde: de leeuwen hadden hem niets gedaan dat was het werk van God. Darius bevrijdde Daniël en herstelde hem in zijn eer.