De edelsteen, die in het Hebr. wordt aangeduid door tarsjisj is door St.Vert. genoemd t. Dit acht J.
Bolman in zijn „De edelsteenen uit den Bijbel” (1938) juist, zie a.w. bl. 58—62. De t. is de blauwgekleurde koperfosfaat, die ook op het Sinaï-schiereiland gevonden werd, nl. in Dsjebel Maghara en in Serabit el Chadem. Deze groeven waren reeds in het begin der 4e dynastie bij de Egyptenaren in bedrijf en zijn dit tot de 20e gebleven. De t. is de 1e edelsteen op de 4e rij van het borstschild van de hogepriester, Ex. 28 : 20; 39 : 13. Hij wordt ook genoemd Hoogl. 5 : 14; Ez. 1 ; 16; 10 : 9; 28 : 13; Dan. 10 : 6.