Bijbelse encyclopedie

Prof. dr. F.W. Grosheide (1950)

Gepubliceerd op 17-04-2025

TERAFIM

betekenis & definitie

De terafïm worden vermeld Gen. 31 : 19, 34, 35; Richt. 17 : 5; 18 : 14 v., 1 Sam. 15 : 23; 19 : 13, 16; 2 Kon.23 : 24; Ez. 21 : 21; Hos. 3 : 4; Zach. 10 : 2. Het woord zelf brengt geen zekerheid over de vraag, wat wij precies er onder moeten verstaan.

En ook de opgravingen hebben ons nog niet veel geholpen. Men heeft het woord afgeleid van een Arabisch werkwoord: tarifa, dat betekent: genieten van welvaart. De huisgoden, die door de t. zouden worden aangeduid, heetten dan zó, omdat zij welvaart en overvloed schonken. Inderdaad is dit niet onmogelijk en is deze afleiding beter dan die, welke t. in verband brengt met een woord tōrĕf of tĕroefā = schandelijkheid, iets schandelijks. Dan zou t. een scheldnaam voor de afgoden zijn. Ook denkt men wel aan een Arabisch woord voor masker. In Michals geval zou inderdaad zulk eenmasker niet onpassend geweest zijn. Er zijn ook andere afleidingen. Op grond van wat wij van Rachel, Micha en Michal vermeld vinden en in verband met bovenstaande mogelijke afleiding lijkt dus de vertaling „huisgoden”, die bij zeer veel geleerden voorkomt, de beste voor t. Richt. 17 en 18 en Hos. 3 : 4 is efod wel de naam voor een kledingstuk, dat behoorde bij de t., die dan in dit geval het afgodsbeeld aanduiden. Bij het vragen von het afgodsbeeld werd dan het kledingstuk er omheen gelegd. De efod was dan een bij de terafim behorend orakelkleed. Vroegere schrijvers als Spencer en Lundius legden verband tussen de urim en de t. De diefstal van Rachel valt te verklaren uit de op bijgeloof steunende begeerte, de voorspoed, die de huisgoden aan haar vader haars inziens gegeven hadden, voortaan aan Jakobs huis ten goede te doen komen. Ook Micha en Michal kunnen voorspoed bij zulke huisgoden hebben gezocht. Micha beoefende er het vragen naar de toekomst bij. En Israël heeft, blijkens de uitspraken van Hos. en Zach. en de mededeling over Josia in Kon., de t.-dienst betracht, zowel in het rijk der 10 stammen als in dat van Juda. Jahwe toonde door zijn straf der ballingschap zowel aan de 10 stammen als aan Juda, dat Hij deze dienst niet duldde, Zach. 10 : 2. Hij toonde ook bij monde van Ezechiël, dat zelfs het gebruik van de t. door Nebukadnezar een middel in Zijn hand was, om die koning te brengen, waar Hij hem hebben wil: tegen Jeruzalem, Ez. 21 : 22. Men heeft de t. wel gelijk gesteld met de talrijke kleine afgodsbeeldjes uit leem en brons, die vooral Astarte voorstellen. Zie Astóreth, Astaroth. Doch dit is niet zeker. Saul had zijn eigen ik tot zijn huisgod gemaakt, 1 Sam. 15 : 23.

< >