Uit de opgravingen van Oegarit is gebleken, dat het s. een vrij algemeen verbreide kunst was. Dat komt eveneens uit bij de ostraca van Samaria, de beschreven potscherven aldaar.
Het s. met pen en inkt was in Palestina omstreeks 1000 v. C. en misschien nog heel wat vroeger een wijd verspreide practijk. Want als s. een zeldzaamheid was geweest, zou het schrift van de ostraca niet die vlotte, cursieve vorm hebben, die het vertoont. Bovendien zou men zulk een zeldzaamheid niet aan waardeloze en vormloze potscherven hebben toevertrouwd. De Bijbel meldt trouwens, dat s. blijkbaar een kunst was, die vrij algemeen werd verstaan, Richt. 8 : 14; Jes. 10 : 19. De beeldspraak in Jes. 50 : 4 is ontleend aan het leven op school; wellicht ook Spr. 22 : 17. Een zinspeling op het inprenten der Hebr. letters is waarschijnlijk ook te vinden in Jes. 28 : 10, 13; het wil zeggen dat Jesaja hun altijd maar als kleine kinderen op de hielen zit; de profeet vergelijkt zijn toehoorders met schoolkinderen, die elementaire kennis bij stukjes van buiten leren, zoals de letters saw en kaw (tsade en koph). Zie ook Schrift.