Omtrent de betekenis van Hebr. kărkōm zijn twee meningen mogelijk, die elkaar niet geheel uitsluiten.
1. Crocus sativus, de Saffraancrocus. Dit is een crocus-soort, die in N.-Italië en W.-Azië gekweekt wordt. Dit was reeds in de Oudheid het geval. De plant heeft lila tot paarse bloemen met rode strepen en zeer lange stempels, die gedroogd de „saffraan” leveren. Bloeitijd Sept./Oct. Kleding en kamers werden vanouds besprengd met water, waarin de gele, uitgeperste olie was gemengd; olijfolie werd ermee geparfumeerd. Ze werd aan voedsel toegevoegd zowel om de kleur als om de geur. Ook als geneesmiddel had de s. waarde nl. voor maag- en ingewandsziekten.
2. Curcuma longa, de Geelwortel. Deze plant, verwant aan de gember, kwam voor in Z.-Azië en werd om de gele kleurstof, die in de wortel voorkomt, gekweekt in Indië, Z.- en O.-China. De kleurstof bevat een aetherische olie, curcumin, en werd vroeger gebruikt ongeveer voor dezelfde doeleinden als de s. Hoogl. 4 : 14 wordt kărkōm genoemd tussen andere planten van Indische oorsprong; daar zou dus de „geelwortel” bedoeld worden. Toch was de crocus in Palestina algemeen bekend en was volgens de Joodse traditie een bestanddeel van reukwerk.