De d. wordt wel omschreven als gedachten, beelden, die in de slaap voor de geest komen. In de Schrift is meermalen van d sprake.
Zij kent d., die ijdelheid zijn, Job 20 : 8, Ps. 73 : 20, Pred. 5 : 2, 6, Jes. 29 : 7, 8. Maar zij kent ook de z.g. openbaringsd., d. w. z. een d., die God gebruikt als middel, om iets aan de mens bekend te maken, dat op verleden, heden en toekomst betrekking kan hebben. Duidelijk komt dat b.v. uit in de d. van Jozef (Matt. 1 : 20) en in die der wijzen uit het Oosten (Matt. 2 : 12). Men acht over het algemeen de d. als openbaringsmiddel niet hoog en kan zich daarvoor inderdaad beroepen op Num. 12 : 6 en op het feit, dat dit openbaringsmiddel ook aan heidenen als Abimélech (Gen. 20 : 3), de Farao van Egypte (Gen. 41), Nebukadnezar (Dan. 2 en 4) ten deel viel.Evenals de d. moest de uitlegging door God worden geopenbaard, Gen. 40 : 8. Jozef in Egypte en Daniël in Babel zijn door God tot het uitleggen van d. in staat gesteld. Ook misleiders konden optreden als dromers van d., maar moesten bij een raad, die kennelijk inging tegen de gegeven openharing, b.v. een gebod Gods, niet worden geloofd, zelfs al deden zij een teken of wonder. Integendeel, zij moesten bij verleiding tot afgoderij, ook bij valse profetie, worden gedood, Deut. 13 : 1—5, Jer. 23 : 25—32; 29 : 8, Zach. 10 : 2. Ook hier gold: tot de wet en tot de getuigenis! Men moest letten op de gegeven openbaring.
In het N.T. komt de openbaringsd., d. i. de d. waardoor God een of ander aan de zijnen bekend maakt, uitsluitend voor in verband met de geboorte van Jezus. Jozef ontvangt d. die hem zeggen, wat hij doen moet, Matt. 1 : 20 ; 2 : 22. Zo ook de wijzen uit het Oosten, Matt. 2 : 12. De d. van de vrouw van Pilatus, Matt. 27 : 19, kan nauwelijks openbaringsd. worden genoemd. Hand. 2 : 17 geeft een aanhaling uit het O.T.