noemt men de prediking van Jezus, vermeld Matt. 5—7, vgl. Luc. 6 : 20—49.
Deze prediking begint met de zaligsprekingen, geeft dan een soort thema over het laten schijnen van het licht in de wereld en licht dat gebod nader toe. Eerst komen een aantal geboden, die gegeven worden in tegenstelling met die van de Farizeën, daarna, nadat op volmaaktheid is aangedrongen, een reeks, die een meer algemeen karakter dragen (aalmoezen geven, gebed, vasten, schatten vergaderen, oordelen). Het laatste deel predikt het ingaan door de enge poort, het vrucht dragen. Het slot wordt gevormd door een gelijkenis, waarin de betekenis en de noodzakelijkheid van het doen der geboden wordt voorgesteldDe B. plaatst voor tal van vragen, en heeft in verband daarmede tot tal van verklaringen aanleiding gegeven; men denke slechts aan Tolstoi. We noemen enkele punten. De B. zal zó, als Matt. haar vermeldt, door Jezus zijn uitgesproken, hetgeen niet moeilijk is aan te nemen, wanneer men bedenkt, dat Jezus vele van Zijn woorden meer dan eens heeft gepredikt. De B. predikt de eis om de ware gerechtigheid te betrachten. Zij richt zich in de eerste plaats tot de discipelen, daarna ook tot een bredere kring. Haar geboden gelden ook nu nog ten volle, waarbij echter bedacht moet worden, dat de Schrift ons op andere plaatsen leert, dat niet al de geboden der B. onder alle omstandigheden moeten worden volbracht, zie b.v. Matt. 26 : 64. De B. leert de weg kennen naar het koninkrijk der hemelen en zegt, hoe men zich daarin heeft te gedragen. Zij stelt geboden voor, die de mens van zichzelf niet kan volbrengen, en drijft ook de bekeerden naar Christus om van Hem de kracht te ontvangen naar de regel der dankbaarheid te leven.