stad ten Z. van het dal van Ajalon, Joz. 10 : 1, tegenover Socho in het Dal der
Terebinten of Eikendal, 1 Sam. 17 : 1. Het werd versterkt door Rehabeam, 2 Kron. 11 : 9, veroverd door Nebukadnezar, Jer. 34 : 7, en weer bewoond na de ballingschap, Neh. 11 : 30. Volgens het Onomasticon een stad tussen Eleutheropolis en Aelia. Men vermoedt, dat dit A. lag ter plaatse van Tell Zakarija in het dal van de Wadi es Sant. Men vond in de „heuvel van Zacharias” een stad met een binnenmuur rondom de bovenstad, versterkt door acht stevige torens. Uit de Israëlietische tijd waren hier kruiken uit koninklijke pottenbakkerijen (blijkens het inschrift „van de koning”). Interessant waren ondergrondse gangen en ruimten, die wellicht in oorlogstijd dienden als voorraadkamers, of als toevluchtsoord, vgl. Richt. 6 : 2; 1 Sam. 13 : 6.