2 Kon. 17 : 31 worden als de goden van Sefarvaïm Adrammélech en A. genoemd (zie Adrammélech). De naam A. heeft men wel verklaard als Akkadisch Anummalku = Anum (de Babylonische hemelgod) is koning.
Maar een bezwaar tegen deze verklaring is, dat Anum met een alef (’) zou zijn weergegeven, A. echter met een ain (ՙ) begint. Vandaar, dat men A. verklaard heeft als Anath-Melech = goddelijke gemalin van de Mélech, te weten van de goddelijke koning Adar. Zie b.v. v. Gelderen op 2 Kon. 17 : 31. Anath is een bekende godin, naar wie sommige Palestijnse plaatsen zijn genoemd: Beth-Anath, Joz. 19 : 38; Richt. 1 : 33, vgl. Anathoth, Jer. 1 : 1. Maar de naam Anath wordt ook gebruikt in de betekenis: godin, goddelijke gemalin.