1. Een discipel te Jeruzalem, die met zijn vrouw Sapphira, kort na de eerste Christelijke Pinksterdag, een stuk land verkocht en slechts een deel van de opbrengst naar de apostelen bracht, als een gave voor de armen, doch verzuimde alles te geven.
Het oordeel Gods kwam over A. eerst en daarna over Sapphira, die naar haar man kwam vragen en zich in het zondigen aan zijn zijde stelde. Beiden vielen op slag dood neer, Hand. 5 : 1 v. De vreselijke zonde van A. was, dat hij het werk des Geestes nabootste, doch zich inderdaad niet door de Geest liet leiden. Het was de H. Geest, die de Christenen er toe bracht het hunne af te staan tot onderhoud der armen. A. en Sapphira deden dat slechts in schijn om er de eer van te hebben en toch niet te veel te geven.2. Een discipel te Damascus, die door God op de hoogte werd gesteld van de bekering van Saulus, de apostel hielp, toen deze blind te Damascus kwam, en hem in Gods naam van zijn blindheid mocht bevrijden, Hand. 9 : 10—18.
3. Een Hand. 23 : 3 en 24 : 1 genoemde hogepriester. Hij was aangesteld door Herodes van Chalcis ± 48 n. C. Paulus werd voor hem geleid door Claudius Lysias, toen deze weten wilde, waarvan de Joden de apostel beschuldigden. A. trad tegen Paulus op voor Felix. Later werd A. door Agrippa af gezet. Ten slotte werd hij vermoord.
