Bijbelse encyclopedie

Prof. dr. F.W. Grosheide (1950)

Gepubliceerd op 17-04-2025

ABJATHAR

betekenis & definitie

afstammeling van Eli, langs de lijn: Finehas, Ahitub, Ahimelech. Toen Saul de priesterstad Nob uitmoordde ontkwam A. en vluchtte David achterna, 1 Sam. 22 : 20.

Op zijn vlucht nam hij de efod mee, 1 Sam. 23 : 6. Hij diende David als priester, 1 Sam. 23 : 9—12; 30 : 7. Eli, en dus ook A., stamde af van Ithamar, de jongste zoon van Aäron. Zadok, die na Davids troonsbestijging, naast en vóór A. wordt genoemd (vgl. 2 Sam. 8 : 17; 15 : 24 v., 35 v., 1 Kron. 15 : 11, 12; eerstgenoemde plaats moet misschien zo worden verklaard, dat Achimelech, de zoon van A., zijn vader in de uitoefening van het priesterambt bijstond) stamde af van Aärons oudere zoon Eleazar, 1 Kron. 24 : 3. Men neemt wel eens aan, dat A. of zijn zoon Jonathan de geschiedenis van David in 2 Sam. en 2 Kon. 1 en 2 geschreven heeft. Hoe dit zij, het merkwaardig geval doet zich voor, dat A., die David trouw bleef en hem hielp tijdens en na de opstand van Absalom, 2 Sam. 15 : 24, 29, 35, 36; 17 : 15; 19 : 11, Adonia steunde, 1 Kon. 1 : 7.Joab en hij kunnen juist als oude getrouwen meer gezien hebben in Adonia dan in de jongere Salomo. Nadat deze Adonia heeft laten terechtstellen, wordt A. door de koning als priester afgezet en verbannen naar zijn landgoed in Anathoth, 1 Kon. 2 : 26, 27; zie ook vs 22. Zo werd 1 Sam. 2 : 27—36 vervuld. Men heeft wel eens de veronderstelling geopperd, dat de profeet Jeremia een afstammeling was van A., vgl. Jer. 1 : 1. A. wordt ook vermeld 1 Kon. 4 : 4, Marc. 2 : 26. Doch op deze laatste plaats zal toch wel zijn vader Achimelech zijn bedoeld.

< >