Uitschakelen
(schakelde uit, heeft uitgeschakeld), 1. (eig.) door schakeling, door het verstellen van een schakelaar onderbreken, resp. buiten werking stellen : de stroom, het licht, een toestel uitschakelen; 2. (fig.) in een positie of toestand brengen waardoor het object niet meer werken, niet meer meedoen kan : dat gevaar is daarmee uitgeschakeld...