tumidus
túmidus (-a, -um), - van Lat. tumēre, opgezwollen zijn: gezwollen, opgezwollen, dik. tumorifer /
Dr. C. A. Backer (1936)
túmidus (-a, -um), - van Lat. tumēre, opgezwollen zijn: gezwollen, opgezwollen, dik. tumorifer /
Dr. J.F.L. Montijn (1949)
1. opgezwollen, opzwellend, opgeblazen, zich verheffend. | overdr., (van toorn) kokend, opbruisend, boos, absol., Hor., ex ira, Verg.; (van trots, eerzucht) opgeblazen, absol., Hor., of c. abl., b.v. successu, Ov.; gistend, oproerig, ingenium, Iust.; (van rede en redenaar) gezwollen. 2. actief = doende opzwellen, auster, ...
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: