Wat is de betekenis van truc?

2025-07-18
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Truc

(Fr.), m. (-s), kunstgreep, foefje; list; streek.

2025-07-18
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

truc

truc - Zelfstandignaamwoord 1. een handeling om op een slimme manier een doel te bereiken De regering heeft heel wat trucs moeten uithalen om een sluitende begroting voor te kunnen leggen. Synoniemen foefje, handigheidje

2025-07-18
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

truc

truc - zelfstandig naamwoord 1. slimme, handige manier om iets te doen ♢ ik weet wel een trucje voor het opvouwen van die hoeslakens 1. ik heb zijn trucjes door [zijn manier om dingen voor elkaar te krijgen]...

2025-07-18
Wielersportwoordenboek

Jan Luitzen (2009)

truc

→ trick

2025-07-18
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

truc

zie foor. trunte (de, -n) trut, futloze vrouw, zeurkous. Ik voel mij veertig jaar jonger. Ik heb het gevoel dat ik weer in de running ben. Ik zat in de oude wijvengroep, en nu ben ik weer jeugdig en fris. Deze trunte is verjongd. - DS, 24-05-2000.

2025-07-18
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Truc

(truuk) kunstgreep; handigheid

2025-07-18
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Truc

kunstgreep; handigheid; foefje.

2025-07-18
Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Truc

kunstgreep, foefje, handigheid, truc; machinerie voor toneelveranderingen; open goederenwagen; avoir (connaître)) le truc, de foefjes kennen.

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-18
Boevenjargon

Professor Henry Roskam (1949)

truc

zie: truk.