scrape
I. schrappen, afkrabben; schuren (langs), krassen op [viool]; scrape acquaintance with one, met iemand „aanpappen"; scrape one’s feet, 1. met de voeten schuifelen; 2. strijkvoeten; scrape off, afschrapen; scrape out, uitschrapen, -krabben; scrape together (up), bijeenschrapen; II. schrapen, schuren; krassen; he scraped through, hij...