schobberd
(17e eeuw) (Barg.) haveloos persoon; schooier. Ook: schelm, bedrieger. Meervoud: schobbers. Vgl. schobbejak. Minister Colijn noemde in de vergadering van de Tweede Kamer Nederlanders die hun bezit aan Nederlandsche fondsen verkochten en daardoor de gulden deden dalen ‘onvaderlandslievende schobbers’. Volgens de grote Van Dale voorkomend...