Wat is de betekenis van schobberd?

2025-07-25
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

schobberd

(17e eeuw) (Barg.) haveloos persoon; schooier. Ook: schelm, bedrieger. Meervoud: schobbers. Vgl. schobbejak. Minister Colijn noemde in de vergadering van de Tweede Kamer Nederlanders die hun bezit aan Nederlandsche fondsen verkochten en daardoor de gulden deden dalen ‘onvaderlandslievende schobbers’. Volgens de grote Van Dale voorkomend...

2025-07-25
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

schobberd

haveloos persoon; schooier. Meervoud: schobbers. Vgl. schobbejak. Minister Colijn noemde in de vergadering van de Tweede Kamer Nederlanders die hun bezit aan Nederlandse fondsen verkochten en daardoor de gulden deden dalen onvaderlandslievende schobbers. Volgens Van Dale afgeleid van schobbe (haveloos) of van schobben (krabben). Het Etymologisch W...

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Schobberd

Schobberd - m. (-s), (scheldwoord) schobbejak.