Wat is de betekenis van Paasbest?

2025-07-17
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Paasbest

I. zn. o.: hij is op zijn paasbest gekleed, zo goed als men op Pasen gekleed gaat, zo fraai mogelijk uitgedost; — vandaar ook: het paasbest, de beste kleren: zijn paasbest aantrekken. II. bw.: hij is paasbest gekleed.

2025-07-17
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Paasbest

s.n.; op zijn —, yn ’e (peaske)pronk, yn ’e snitser, op, yn ’e kreaze; op zijnzijn, sa moai as poes wêze, út it kammenet fallen wêze.

2025-07-17
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

paasbest

1 o. (in de beste kleren): zegsw. hij was op zijn paasbest, had zijn mooiste pak aan; 2 bw.: hij is paasbest gekleed.

2025-07-17
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

paasbest

('pa:z) 1. o. beste, mooiste zondagse kleren: zijn- aantrekken; op zijn (gekleed) zijn. 2. bw. op zijn paasbest: gekleed.

2025-07-17
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

paasbest

o., hij is op zijn paasbest gekleed, zo goed als men met Pasen gekleed gaat, zo fraai mogelijk uitgedost.

2025-07-17
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-17
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)