Wat is de betekenis van Paart?

2025-07-17
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Paart

o. (-en), (Zuidn.) 1. part, aandeel. 2. erfdeel: vaders paart vragen. 3. (oneig.) deel, kant: hij heeft van mijn paart niet te klagen;van een goed paart, van betrouwbare zijde.

2025-07-17
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

paart

Deel, aandeel, part (van een groter geheel); in ’t bijz.: erfdeel; ook: kant, zijde, bron; in verb. als: hij heeft van (voor) mijn paart niet te klagen, van mijn kant, wat mij betreft; (thans w.g.) van goei paart iets weten, uit goede, betrouwbare bron. - Zie ook part (I). „En krijgen de Broeders dan ook hun paart?...

2025-07-17
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

paart

o. -en (Z.-N. part. deel).

2025-07-17
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

paart

o. (-en), (gew.) part, deel, aandeel; erfdeel.

2025-07-17
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Paart

Paart - o. (-en), (Zuidn.) part, aandeel.