Paart
o. (-en), (Zuidn.) 1. part, aandeel. 2. erfdeel: vaders paart vragen. 3. (oneig.) deel, kant: hij heeft van mijn paart niet te klagen; — van een goed paart, van betrouwbare zijde.
Van Dale Uitgevers (1950)
o. (-en), (Zuidn.) 1. part, aandeel. 2. erfdeel: vaders paart vragen. 3. (oneig.) deel, kant: hij heeft van mijn paart niet te klagen; — van een goed paart, van betrouwbare zijde.
Walter De Clerck (1981)
Deel, aandeel, part (van een groter geheel); in ’t bijz.: erfdeel; ook: kant, zijde, bron; in verb. als: hij heeft van (voor) mijn paart niet te klagen, van mijn kant, wat mij betreft; (thans w.g.) van goei paart iets weten, uit goede, betrouwbare bron. - Zie ook part (I). „En krijgen de Broeders dan ook hun paart?...
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: