Wat is de betekenis van Oploop?

2025-07-18
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Oploop

m., 1. het te hoop lopen, het onrustig samenlopen van een menigte, samenscholing : een oploop veroorzaken ; — (concr.) te hoop gelopen menigte ; — een oploop achter zich hebben, zich zo gedragen, dat men door veel mensen nagezien en gevolgd wordt; 2. opzwelling: oploop van bloed; 3. (...lopen) (scheepsb.) voortzet...

2025-07-18
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

oploop

opskudding; skare; opgeloop, boontoe loop; toeneem; kry (siekte); opswel.

2025-07-18
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Oploop

s., oprin.

2025-07-18
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

oploop

m. oplopen (opschudding, samenscholing): een oploop op het marktplein, relletje.

2025-07-18
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

oploop

('op) m. (...lopen) 1. Eig. het oplopen.. onrustige samenloop, opschudding, samenscholing: een op het marktplein. Syn. ➝ aanloop, beroering. 2. Metn. het oplopende, samengestroomde volk: de bestond uit gemeen gepeupel.

2025-07-18
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

oploop

m., 1. het te-hoop-lopen, het onrustig samenlopen van een menigte, samenscholing: een oploop veroorzaken; (concreet) te hoop gelopen menigte; een achter zich hebben, zich zo gedragen, dat men door veel mensen nagekeken en gevolgd wordt; 2. opzwelling: van bloed.

2025-07-18
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Oploop

Het begrip oploop heeft 2 verschillende betekenissen: 1. oploop - oploop - 1. Oploop m. opschudding, het onrustig samenloopen van eene menigte menschen, samenscholing : een oploop veroorzaken; — een oploop achter zich hebben, zich zoo gedragen, dat men door vele menschen nagezien en gevolgd wordt; — opzwelling : oploop van bloed. 2....

2025-07-18
Handwoordenboek van Nederlandsche synoniemen

J.V. Hendriks (1898)

Oploop

zie Aanloop, zie Beroerten.

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-18
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Oploop

Oploop, m. (-en), opschudding, het onrustig zamenloopen van eene menigte menschen, zamenscholing. *-EN, mv. (zeew.) zek. houtwerk. *-EN, ow. ong. naar boven -, opwaarts -, naar de hoogte loopen; (fig.) rijzen, zwellen; dik worden; vermeerderen, toenemen; grooter worden (van eene onbetaalde schuld); op en neêr (heen en weder) loopen. -, bw. d...