Wat is de betekenis van Nom?

2025-07-25
Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Nom

Noordelijke Ontwikkelings Maatschappij, opgericht in 1973 door de minister van Economische Zaken. Zij is de opvolger van het Noordelijk Industrialisatiebureau, dat in 1970 werd ingesteld in overleg met de Bestuurscommissie Noorden des Lands (BCN). Hoofddoel van de NOM is de versterking van de sociaal-economische positie van het Noorden door middel...

2025-07-25
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Nom

[Fr., van Lat. nomen] naam; nom de guerre (lett.: oorlogsnaam) aangenomen naam (om eigen naam te verbergen zoals in de oorlog); nom de plume, schuilnaam van een schrijver, pseudoniem (lett: pen-naam).

2025-07-25
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Nom

nominaal.

2025-07-25
Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Nom

naam; (zelfstandig) naamwoord; nom commun, gemeen zelfst. nmw.; son petit nom, zijn voornaam; nom propre, eigennaam; nom de baptême, doop-, voornaam; nom de demoiselle, meisjesnaam [v. getrouwde vrouw); nom de familie, ge slachts-, familie-, achternaam, van; nom de guerre, bijnaam: nom de nombre, telwoord; nom de plume, aangenomen naam, schui...

2025-07-25
Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Nom

nominativus.

2025-07-25
Kramers woordentolk

Jacon Kramers Jz (1948)

nom

(Fr.) m. naam; ~ de guerre, bijnaam; ~ de plume, aangenomen (schrijvers)naam.

2025-07-25
Vreemde woordenboek

S. van Praag (1937)

nom

(Fr.), m. naam; nom de plume, schrijversnaam.

2025-07-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

nom

afk. van: 1. nominaal; 2. nominativus.