Wat is de betekenis van Nabob?

2025-07-17
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Nabob

(<Port.-Arab.), m. (-s), eig. onderkoning, gouverneur in het rijk van de Grote Mogol; (fig.) iem. die in Indië rijk geworden is: de millioenen van de oude nabob.

2025-07-17
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

nabob

(19e eeuw) (< Eng. < Hindi nawwab, van Arab. na'ib, afgevaardigde) oorspr. (in de 17e eeuw) een Indische titel van onderkoning, gouverneur; later: iemand die in Indië rijk geworden is; rijkaard. Zie ook: dikmuts*; fokker*; geldzak*; knakenkoning*; plutocraat*; Richard*; wandelende* geldzak. • 's Middags, aan tafel, begon, waratje,...

2025-07-17
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Nabob

[Eng., van Hindi nawwab, van Arab. na'ib = afgevaardigde] oorspr.: bep. mohammedaans bewindhebber onder Mongolenbewind; zeer rijk iemand.

2025-07-17
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Nabob

rijk man

2025-07-17
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

nabob

onderkoning; rykaard.

2025-07-17
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Nabob

stadhouder van de Mogol; rijk (geworden) persoon; vooral in „De Oost” rijk geworden.

2025-07-17
Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

nabob

nabob, rijkaard.

2025-07-17
De Kleine Winkler Prins

Winkler Prins (1949)

Nabob

oudt.: onderkoning van de Grootmogol (India); thans fig.: in tropen rijk geworden persoon; algemener: schatrijk man.

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-17
Kramers woordentolk

Jacon Kramers Jz (1948)

nabob

m. stadhouder; (ook:) zeer rijk man.