miskleun
(1947) (inf.) mislukking; flater. • De Officier eiste dan ook de maximumstraf voor heling tegen hem, n.l. 3 jaar. In goed Amsterdams verdedigde de Mokumer zich ten slotte. Dé postkantoorzaak was voor hem een 'miskleun' geweest. (Het vrije volk, 05/06/1947) • Vanmorgen luchtte J. met bulderende stem zijn opgekropte gemoed over dez...