Wat is de betekenis van Koteren?

2025-07-23
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Koteren

(koterde, heeft gekoterd), (Zuidn.) porren, peuteren; — (in) de tanden koteren, de tanden stoken; in het vuur koteren, poken; — iem. koteren, hem opjagen, geen rust gunnen; — wegjagen, verdrijven : ze hebben hem uit zijn huis gekoterd; — (abs.) vechten, slaan.

2025-07-23
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

koteren

koteren - Werkwoord 1. peuteren, (vooral van de tanden] Woordherkomst afgeleid van het Franse coter ?? met het achtervoegsel -eren

2025-07-23
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

koteren

(koterde, gekoterd) porren, peuteren, poken. Samen koteren in de aarde, samen beraadslagen of het goed staat zo, samen wat rondhangen, naar de gaten in de laatste jaren kijken, stilstaan bij die en die, samen verkleumen in dat onverwarmde achterhuis van de wereld. - DM, 04-11-2002.

2025-07-23
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

koteren

koterde, heeft gekoterd; 1. peuteren; met een tandenstoker de tanden reinigen: de tanden koteren; 2. fig. aanporren; (Z.-N.) ophitsen: iem. koteren.

2025-07-23
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

koteren

('ko:tərən) (koterde, heeft gekoterd) [~ kittelen] 1. tussen de tanden uitstoten met een stokertje. 2. daardoor reinigen : de tanden –. 3. aanporren : iemand –.

2025-07-23
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

koteren

(koterde, heeft gekoterd), (gew.) (vuur) poken, porren; (neus) peuteren; (tanden) stoken.

2025-07-23
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Koteren

Koteren (koterde, heeft gekoterd), uitstooten tusschen de tanden; zich van een tandenstokertje bedienen; — (fig.) (gew.) iem. koteren, hem jagen, hem geen rust laten. — (Zuidn ) tergen, kwellen; wegjagen, wegdrijven: ze hebben hem uit zijn huis gekoterd; (ook) vechten, slaan. KOTERING, v. (-en), het koteren, gekoter; (fig.) iem. eene k...

2025-07-23
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Koteren

Koteren, bw. gel. (ik koterde, heb gekoterd), uitspruiten, uitstooten tusschen de tanden; zich van een tandenstokertje bedienen. *...RING, v. het koteren, gekoter.

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-23
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)