Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Koteren

betekenis & definitie

(koterde, heeft gekoterd), (Zuidn.) porren, peuteren; — (in) de tanden koteren, de tanden stoken; in het vuur koteren, poken; — iem. koteren, hem opjagen, geen rust gunnen; — wegjagen, verdrijven : ze hebben hem uit zijn huis gekoterd; — (abs.) vechten, slaan.

< >