Hou
bn., in de uitdr. hou en trou (of getrouw), getrouw onder alle omstandigheden; leus van de stad Gent (Lat. Fides et Amor).
Wat is de betekenis van hou?
Nederlandstalige WikiWoordenboek
Wiktionary (2019)
hou
hou - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van houden ♢ Ik hou 2. gebiedende wijs van houden ♢ hou! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van houden ♢ hou je?
(uitgelicht)
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Zuid-afrikaans woordenboek
H.J. Terblanche - M.A., D. Litt
hou
kap, steek, slag; gehou, nie loslaat nie, vashou; bevat; kap, slaan; voorgee; nakom; bly, woon; vier (Kersfees); laat plaasvind (eksamen); heel of goed bly; duur; lewer (toespraak); in stand hou (boeke); beheer (skool); heilig (Sabbat); hou van, geneentheid voel vir.
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal
M. J. Koenen's (1937)
hou
I. houde = hulde, trouw: hou en trouw, getrouw onder alle omstandigheden. II. tw.; sta stil! hou op!: hou paard!
Oosthoek Encyclopedie
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
hou
bn., in de uitdrukking — ende trouw (of getrouw), getrouw onder alle omstandigheden; leus van de stad Gent.
Etymologisch Woordenboek
Instituut voor de Nederlandse taal
hou
hou bn. 'gunstig gezind' categorie: erfwoord Onl. hold 'genegen, trouw' [ca. 1100; Will.]; mnl. holt in geuít eme siluer ende golt. so wirt ug die herre holt 'geef hem silver en goud, zo zal de heer u genegen zijn' [1201-25; CG II, Floyr.], meestal in de vorm hout, zoals in oec willic siere zielen alto...
Gerelateerde zoekopdrachten