Houder
m. (-s), I. iem. die houdt. 1. iem. die bezit: de houders der bankbiljetten; — (kooph. en rechtst.) de houder van eèn wissel, hij die op de vervaldag hetzij als nemer, hetzij als geëndosseerde de rechthebbende is op de wisselsom; (bij uitbr.) wie op een bepaald ogenblik eigenaar van de wissel is: de rechtmatige ho...