Heerlijkheid
v. (...heden), 1. pracht, luisterrijke staat, glans : zij stond daar in volle heerlijkheid; hij toonde hem al de koninkrijken der wereld en hunne heerlijkheid (Matth. 8:4); de heerlijkheid der sterren; — in ’t bijz. de lichtglans, de luister die God omgeeft: hij zag de heerlijkheid Gods (Hand. 7 : 55); 2. hoge of h...